Peter Ester: "Geen verbod op rituele slacht"

foto peter ester lange balkwoensdag 14 december 2011 11:40

Bijdrage van ChristenUnie-senator Peter Ester aan het plenair debat over het Initiatiefwetsvoorstel Rituele Slacht (31 571) op 13 december 2011.

MdV

Mijn fractie heeft met belangstelling maar ook met grote zorg kennisgenomen van de Initiatiefwet van het lid Thieme tot wijziging van de Gezondsheids- en welzijnswet voor dieren in verband met het invoeren van een verplichte voorafgaande bedwelming bij ritueel slachten. Wij hebben oog voor de opmerkelijke inzet van de initiatiefneemster in dit gevoelige dossier, maar delen haar conclusies en voorstel niet.

MdV, ik hecht er aan als beginstatement ook hier publiekelijk te onderstrepen dat dierenwelzijn voor mijn fractie een wezenlijk issue is dat wij zeer serieus nemen. Zoals het scheppingsverhaal ons voorhoudt zijn dieren geschapen door God en dat verplicht ons tot verantwoord rentmeesterschap. Wij dragen die verantwoordelijkheid uit en laten ons er door leiden. Ook in dit debat. De ChristenUnie is een partij waar dierenwelzijn in goede handen is. We hebben hier een reputatie hoog te houden.

Mijn fractie constateert met grote verontrusting dat dit initiatiefvoorstel onderdeel uitmaakt van een geseculariseerd maatschappelijk klimaat waarin de vrijheid van godsdienst onder steeds sterkere druk komt te staan. Nu is het rituele slacht, maar ook de jongensbesnijdenis wordt inmiddels ter discussie gesteld en straks wordt wellicht de kinderdoop van vraagtekens voorzien.

Met dit voorstel, MdV, isoleert Nederland zich van andere Europese landen, landen die zich volgens de Europese traditie steeds zeer terughoudend hebben opgesteld om dit vrijheidsrecht in te perken. Nederland is altijd een land geweest waarin godsdienstige minderheden werden verwelkomd en waar deze in vrijheid hun godsdienst konden beleven en uitoefenen. De meerderheid wist dat ze minderheden respectvol moesten behandelen en de minderheden zelf gaven elkaar de ruimte. Dat maakte de Nederlandse cultuur sterk en op die tolerantie zijn we altijd trots geweest. Zeker, bij tijd en wijle ging dat met vallen en opstaan, maar de culturele eigenheid werd gerespecteerd. Die  grens werd niet overschreden. Het verbieden van de onverdoofde rituele slacht brengt de godsdienstvrijheid onder grote spanning. Het is pijnlijk te ervaren, MdV, hoezeer de Joodse en Islamitische gemeenschap zich door de voornemens rond rituele slacht zich tot in het diepst van hun ziel gekrenkt weten. Dit beëindigt in hun ogen het bijzondere Nederlandse culturele arrangement rond minderheidstolerantie en godsdienstbeleving. Zij voelen zich overvallen en buitengesloten. Zij zijn niet gekend en gehoord. Ik wil de initiatiefneemster, MdV, nogmaals vragen waarom in het hele voortraject de Joodse en Islamitische gemeenschap in ons land nauwelijks in de discussie betrokken is. De Memorie van Antwoord rept slechts van een expert meeting in de Tweede Kamer. Het lijkt er op of er zeer weinig gevoel is voor de emoties die het voorstel bij beide gemeenschappen oproept. Zo moeten wij toch niet met elkaar omgaan. Godsdienst, met al zijn rituelen en voorschriften, is geen administratief kenmerk maar heeft van doen met diep beleefde identiteit, met cultuur, met zingeving en met gedragsvoorschriften. Als je aan godsdienst van mensen komt, kom je aan hun identiteit, aan hun bestaansgrond. En bij ritueel slachten hebben we het over een godsdienstig gebruik dat 3.000 jaar oud is en dat wezenlijk is voor de godsdienstige beleving van Joodse en Islamitische Nederlanders.

De vrijheid van godsdienst is gelukkig een grondrecht, MdV. Dat grondrecht moeten we koesteren. De vrijheid van godsdienst ligt al sinds eeuwen in de Nederlandse rechtsorde verankerd, en is met recht ons oudste grondrecht. We hebben het vandaag dus over zeer principiële zaken die het hart van onze rechtsorde raken. De vrijheid van godsdienst wordt gegarandeerd door artikel 6 van de Grondwet, artikel 9 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 18 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Het object van deze vrijheid is niet slechts het aanhangen van een bepaalde godsdienstige overtuiging, maar ook het zich dienovereenkomstig gedragen. Voor wat betreft de Grondwet is dat ondubbelzinnig gesteld in de Memorie van Toelichting bij artikel 6.[1] Het volgt ook uit de in de verdragen opgenomen omschrijving van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Hierin is sprake van het recht niet alleen om een godsdienst of overtuiging aan te hangen, maar ook om deze te belijden. Dat wil zeggen het recht ‘to manifest his religion or belief in worship, teaching, practice and observance.[2] Met name dat laatste, in het Nederlands vertaald als het onderhouden van geboden en voorschriften, is van belang. In een uitspraak uit 2000 overwoog het Europees Hof voor de rechten van de mens in de zaak van Cha’are Shalom  ve Tsedek tegen Frankrijk (EHRM 27 juni 2000) dat de toepassing van de Joodse spijswetten hieronder begrepen moet worden:’ (…) It is not contested that ritual slaughter, as indeed its name indicates, constitutes a rite (…) whose purpose is to provide Jews with meat from animals slaughtered in accordance with religious prescriptions, which is an essential aspect of the practice of the Jewish religion.’[3]

In haar antwoord op de bezwaren van de Raad van State, stelt de indienster dat het “geenszins evident is dat het uitvoeren van de rituele slacht door middel van een halssnede in strijd komt met religieuze voorschriften indien daaraan voorafgaand een verdoving van het slachtdier wordt toegepast” (MvA: 12). Dit statement, MdV, ziet voorbij aan wat nu juist het wezenlijke karakter van godsdienstvrijheid is: deze vrijheid brengt met zich mee dat de staat zich nu juist niet een oordeel aanmeet over wat een gelovige wel of niet als essentieel voor zijn of haar religie kan of mag beschouwen. Dit is aan de gemeenschap van gelovigen zelf voorbehouden: zij hebben de vrijheid om godsdienstige voorschriften te volgen die zij in geweten aanvaarden. Het past de staat niet de reikwijdte van de godsdienst te bepalen. Zeker niet indien deze gestoeld is op een traditie van duizenden jaren.

Het voorstel van de initiatiefneemster doorbreekt de in onze democratische rechtsorde vereiste structuur van een grondrecht. In geval van de godsdienstvrijheid gaat het om een klassiek grondrecht, hetgeen impliceert dat de staat zich van een inbreuk daarop moet onthouden. In een rechtsstaat als de onze staat de vrijheid voorop en is de beperking daarvan uitzondering. Het amendement rond de rituele slacht doorbreekt deze grondstructuur door de dragers van het grondrecht de last op te leggen dat het praktiseren van hun godsdienst het welzijn van dieren niet in grotere mate benadeelt dan bij de bedwelmde industriële massaslacht het geval is. Met andere woorden, MdV, in de ogen van de indieners is niet de godsdienstvrijheid het uitgangspunt, maar het door de beperking te dienen belang. En we moeten vaststellen dat dieren geen rechtssubject zijn, nog afgezien van het feit dat een onomstreden objectieve bepaling van dierenwelzijn – hoe belangrijk dit welzijn op zich ook is – niet gegeven kan worden. De vooronderstelling is kennelijk dat dierenwelzijn voorop staat en dat godsdienstvrijheid de uitzondering is. Hiermee zetten we -zoals ook de Utrechtse rechtsgeleerde de Blois uitvoerig heeft betoogd – de structuur van de grondrechtbescherming in onze democratische rechtsstaat op zijn kop. De staat mag een grondrecht alleen in uitzonderlijke gevallen inperken en dient aan te tonen dat de inperking noodzakelijk en proportioneel is. Zonodig moet de staat dat in een procedure voor de nationale of de internationale rechter aantonen. Het Europees Hof voor de rechten van de mens toetst in dat kader of de staat zijn beslissing heeft gebaseerd ‘on an acceptable assessment of the relevant facts.’

Dit laatste punt wordt ook in de Memorie van Antwoord niet aannemelijk gemaakt. De initiatiefneemster, MdV, maakt een telkens terugkerend punt van de vermeende consensus tussen wetenschappers over de dierenwelzijnsproblemen bij rituele slacht. Ik heb de afgelopen maanden uitvoerig de bestaande literatuur bestudeerd en ik deel deze conclusie niet. Mijn hele beroepsmatige leven staat in het teken van wetenschappelijk onderzoek, ik meen dus recht van spreken te hebben. De Memorie van Antwoord winkelt wel erg selectief in het beschikbare onderzoek. Bovendien wordt dit onderzoek nergens systematisch gewogen op basis van gevalideerde wetenschappelijke principes als validiteit en betrouwbaarheid, kwaliteit onderzoeksopzet, juistheid statistische methoden, repliceerbaarheid, generaliseerbaarheid en empirische fundering van de conclusies. De initiatiefneemster, zo moet ik constateren, is niet kritisch genoeg als het gaat om het interpreteren en evalueren van het verrichte onderzoek. Doet men dat wel, dan is het beeld echt veel gedifferentieerder. TNO heeft een dergelijke exercitie wel verricht en komt tot een veel genuanceerder oordeel. Dit gerenommeerde Nederlandse onderzoeksinstituut heeft een drietal centrale studies in het debat over rituele slacht aan een nauwkeurige  en kritische review onderworpen, volgens evaluatiecriteria die in de moderne wetenschapsleer gelden. Het door de initiatiefneemster zo geroemde Wageningse onderzoek wordt stevig de maat genomen en stevig gekritiseerd. Ik citeer TNO: “een deel van de conclusies is niet gebaseerd op feiten maar op veronderstellingen (…) de hardheid van de conclusies en daarmee de wetenschappelijke waarde van het rapport zijn daardoor beperkt”, en “de wetenschappelijke kwaliteit van het rapport in deze vorm is echter onvoldoende om een wezenlijke bijdrage te kunnen leveren aan de discussie rond welzijnsaspecten van rituele slacht”.[4] Het is opmerkelijk, MdV, dat dit rapport nergens in de Memorie van Antwoord genoemd wordt. Dit bevestigt het beeld van selectief winkelen en een onkritische blik. Juist dit soort zeer gevoelige onderwerpen vereisen afstandelijkheid en een weloverwogen oordeel. Dat is de initiatiefneemster bij dit wetsvoorstel niet gegeven. Ook tijdens de hoorzitting in de Tweede Kamer van 16 juni jl. is er ondermeer door de onafhankelijke deskundigen Prof. Vogely en Prof. Kamphuisen op gewezen dat er geen overtuigend bewijs is dat dieren door rituele slacht meer pijn zouden lijden dan bij de industriële massaslacht. Een objectieve maat voor dierenwelzijn bestaat niet. Het blijft een menselijke constructie.

Deze afwezigheid van wetenschappelijke consensus heeft verstrekkende gevolgen. Immers de bepaling in lid 3 van artikel 1 van het initiatiefwetsvoorstel stelt dat tijdelijke ontheffing van de verplichte voorafgaande bedwelming kan worden verkregen,  “mits op basis van onafhankelijk vastgesteld bewijs is aangetoond” dat het welzijn van dieren volgens rituele slacht niet in grotere mate wordt benadeeld dan volgens wat ik noem de industriële massaslacht. Deze ontheffingsbepaling, MdV, is simpelweg niet uitvoerbaar. Ik heb hiervoor drie argumenten. Allereerst is het gevraagde eenduidige wetenschappelijk bewijs niet te leveren. Het voorstel getuigt op dit punt van een merkwaardige naïviteit en wereldvreemdheid. Wetenschap is een voortdurende strijd tussen rivaliserende hypothesen waarbij er geen sprake is van een eindoverwinning. De initiatiefneemster trapt bovendien, MdV, in haar eigen filosofische valkuil. Zij beroept zich op de eminente wetenschapsfilosoof Sir Karl Popper die zij terecht roemt vanwege zijn falsificatieprincipe. Zijn levenlang streed Popper onvermoeid tegen het verificationisme. Ofwel het gebruik alleen op zoek te gaan naar bevindingen die het eigen gelijk onderstrepen. En de vraag om eenduidig wetenschappelijk bewijs zoals de initiatiefneemster poneert, is nu precies de verificatieredenering waarvan Popper verklaard tegenstander is. Het gaat er dan niet om om aan te tonen dat iets of iemand gelijk heeft, maar om het vinden van empirische evidentie die het ongelijk aantoont. Hiervoor volstaat, aldus Popper, een enkele tegenwerping. Een enkele tegenwerping en de grond onder het wetsvoorstel vervalt. De initiatiefneemster kan zich derhalve beter niet op Popper beroepen, hij zou de redenering van de omgekeerde bewijslast feilloos onderuit halen. “Onafhankelijk vastgesteld bewijs” waarvan het amendement rept is een onhaalbare en onuitvoerbare eis aan de wetenschap.

Maar er is, MdV, nog een tweede, evenzeer belangrijk tegenargument. Mijn fractie kan niet begrijpen dat de industriële massaslacht als referentiekeuze in het wetsvoorstel dient. Het gaat hier om weinig subtiele vormen van slacht van dieren die in ongelooflijke aantallen de dood vinden. Mijn fractie vermag simpelweg niet in te zien waarom de industriële massadoding juist voor een Partij voor de Dieren, als een kennelijk positief vergelijkingsscenario dient. Als de standaard waaraan de rituele slacht wordt afgemeten. Een uitleg op dit punt zien wij graag tegemoet. Juist op het punt van een gezamenlijk strijden voor een diervriendelijker reguliere slacht wil mijn fractie de hand reiken aan de Partij voor de Dieren. Op dit punt vinden we elkaar moeiteloos. En gezien de enorme hoeveelheden dieren die de dood vinden door industriële massaslacht, ligt daar de grote opgave. Niet bij de rituele slacht.

Het derde en laatste tegenargument, MdV, is dat de ontheffingsbepaling getuigt van weinig kennis van de godsdienstige context van rituele slacht. Dat is verontrustend. De bepaling - ik beperk me even tot de kosjere slacht – heeft voor de Israëlitische slacht geen betekenis. Kosjere slacht is per definitie onbedwelmd; het is geen kwestie van keuze. Joods ritueel bedwelmd slachten is een contradictio in terminus. Alleen al daardoor vormt het wetsvoorstel een fundamentele aantasting van het recht - in dit geval van de Joodse gemeenschap - op het vrijelijk uitoefenen van religie.

MdV,

Mijn betoog over de industriële massaslacht als referentiestandaard in het wetsvoorstel, brengt mij tot de proportionaliteitsvraag. Deze vraag is voor mijn fractie volop in het geding. Een simpele blik op de cijfers bevestigt dit. De staatssecretaris schatte in de Tweede Kamer het aantal geslachte dieren in Nederland op ongeveer 500 miljoen per jaar. Het aantal onbedwelmde rituele slachten is minder dan een half procent. Bij de Joodse rituele slacht gaat het zelfs om minder dan 1 promille. Als we een foutenmarge van 5% zouden aanhouden bij de industriële massaslacht, dan overtreft dit het totaal aantal dieren dat ritueel geslacht wordt. Mijn fractie houdt zich verre van cijferfetisjisme maar deze verhoudingsgetallen plaatsen het proportionaliteitsprincipe wel in een heel ander licht. Voor mijn fractie is het een aansporing om onze pijlen te richten op de verbetering van de industriële slacht.

MdV, gezien de grote belangen die op het spel staan, heeft mijn fractie het niet gelaten bij het bestuderen van rapporten en teksten. We hebben ook daadwerkelijk een rituele slacht - een Sjechieta - bijgewoond in het abattoir van Amsterdam. We hadden daarvoor ook de Partij voor de Dieren uitgenodigd. Daar hebben we evenwel niets van vernomen. Dat is uiteraard ook hun goed recht. Gelukkig namen een aantal collega-senatoren van andere partijen wel de uitnodiging aan. Het moet gezegd, MdV, wij waren bepaald onder de indruk van de zorgvuldigheid, de precisie en het respect waarmee de rituele slacht verricht werd. Hier is geen sprake van dierenmishandeling, geen sprake van wangedrag. In tegendeel. Binnen een luttel aantal seconden is de rituele halssnede voltrokken. Gewetensvol en nauwkeurig volgens minutieuze voorschriften verricht, door een vakbekwaam Sjochet die daar een jarenlange opleiding voor heeft moeten volgen. In die luttele seconden, onder scherp rabbinaal en seculier toezicht, ligt het verschil. Daarvoor en daarna zijn de routines identiek. Er zijn immers geen kosjere runderen, lammeren of kippen.

Mdv, dit wetsvoorstel grijpt veel te radicaal in. Dit leidt ertoe dat redelijke alternatieven niet worden overwogen. Mijn fractie heeft in gesprekken met de Joodse en Islamitische gemeenschap begrepen dat zaken als certificering, het vastleggen van opleidingeisen, het codificeren van vakbekwaamheidsvereisten, het aanscherpen van scholingsvoorschriften, het verbeteren van toezicht etc. zeer wel bespreekbaar zijn. Men is bereid op deze punten een convenant te sluiten. Laten we dan langs deze lijnen verder denken. Wij verwachten ook dat beide gemeenschappen op deze punten van elkaar kunnen leren. Dat is een insteek die recht doet aan de beide gemeenschappen, die de rol van godsdienst en godsdienstige beleving in tact laat en die de identiteit en cultuur van minderheidsgroepen respecteert. En laten we samen optrekken om het dierenwelzijn wat de industriële massaslacht betreft, substantieel te verbeteren.

Ik zou, MdV, de staatssecretaris dan ook willen vragen of hij concrete  mogelijkheden ziet om het dierenwelzijn bij onverdoofd ritueel slachten te verbeteren en of hij bereid is om in samenspraak met de Joodse en Islamitische gemeenschap een reeks van maatregelen af te spreken om deze verbeteringen te realiseren. Het gaat dan om zowel uitvoeringaspecten, kwalificatievereisten als om toezicht. En zo ja, of dergelijke afspraken en maatregelen het onderhavige wetsvoorstel dan eigenlijk niet overbodig maken?

MdV, ik sluit af. Mijn fractie heeft grote problemen met dit initiatiefwetsvoorstel. Met het aannemen van dit voorstel steekt Nederland een Rubicon over. Het tast de vrijheid van godsdienst in ons land aan - een vrijheid die altijd fundamenteel voor de Nederlandse samenleving is geweest - het verheft de reguliere industriële massaslacht tot standaard en norm, het verlangt een wetenschappelijke bewijs dat simpelweg niet gegeven kan worden, het doet geen recht aan het proportionaliteitsprincipe en het marginaliseert de Joodse en Islamitische gemeenschap in onze maatschappij.

Dit moeten we niet willen en dit moeten we niet doen.



[1] Algehele grondwetsherziening eerste lezing, deel 1a Grondrechten, (Tweede Kamer)  , ’s Gravenhage 1979, p.29.

[2] Het citaat is uit artikel 9 EVRM. Artikel 18 IVBPR hanteert een andere woordvolgorde maar is zakelijk gelijk aan zijn Europese evenknie.

[3] EHRM 27 juni 2000, Joods Liturgische Vereniging  Cha’are Shalom ve Tsedek t. Frankrijk, NJCM-Bulletin 2001, p. 329  par. 73.

[4] TNO, Kritische beoordeling van drie rapporten aangaande welzijnsaspecten bij ritueel geslachte dieren. Zeist, TNO-rapport V93330, 2011: 18.

Labels
Eerste Kamer
Peter Ester

« Terug

Nieuwsarchief > 2011 > december

Geen berichten gevonden