Wonen en bouwen in Nederland
“Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid”, aldus artikel 22 lid 2 van onze Grondwet. Deze kernachtige volzin is in tweeërlei opzicht treffend juist. Allereerst in staatsrechtelijk opzicht natuurlijk; De overheid in brede zin heeft een belangrijke taak – een zorgplicht - waar het gaat om wonen in Nederland.
Deze Minister, zijn departement en tal van andere betrokkenen zetten zich daarvoor in en mijn fractie waardeert dat. De volzin uit de Grondwet klopt ook in feitelijk opzicht; Er zijn zorgen en forse uitdagingen waar het gaat om wonen in Nederland. Veel mensen vinden maar geen geschikte woonruimte, voelen zich kwetsbaar in de positie waarin ze zitten of vragen zich af hoe het in de toekomst moet met woonruimte voor henzelf of bijvoorbeeld hun kinderen en kleinkinderen.
Woongelegenheid is dus inderdaad vanuit beide gezichtspunten “voorwerp van zorg der overheid”. Daarom is het goed dat deze Kamer besloten heeft gebruik te maken van de mogelijkheid die het Reglement van Orde (art. 51 lid 1) biedt om “te beraadslagen over andere zaken dan wetsvoorstellen”. En aan die beraadslaging draagt mijn fractie graag bij, waarbij we ons terdege realiseren dat de totale omvang en complexiteit van de onderling verbonden vraagstukken zich niet in één beleidsdebat en al helemaal niet in één bijdrage laten vatten.
Namens mijn fractie focus ik in dit debat dan ook graag op drie thema’s.
Allereerst is dat het thema van de verdeling van woonruimte. Zelf was ik verrast toen ik in het rapport van de Staatscommissie demografische ontwikkelingen 2050 las dat 64% van onze woningvoorraad bestaat uit eengezinswoningen, terwijl in Nederland 40% van alle huishoudens een eenpersoonshuishouden is en nog eens 25% een huishouden van twee mensen zonder kinderen. Anders gezegd: 5 miljoen van de ongeveer 8 miljoen woningen in Nederland zijn eengezinswoningen. In bijna de helft daarvan woont geen gezin. Daarbij komt dat het aantal eenpersoonshuishoudens naar verwachting fors zal toenemen en dat richting 2050 de omvang van een gemiddeld huishouden in Nederland nog maar amper twee personen zal bedragen. We wonen en bouwen in Nederland dus door de bank genomen heel ruim. Waar een gemiddelde Duitser of Vlaming volgens de Staatscommissie 47 m2 woonoppervlak ter beschikking heeft is dat voor een gemiddelde Nederlander 53 m2 en voor een alleenwonende gemiddeld zelfs 88 m2. En hoewel dat op het eerste gehoor heel aantrekkelijk klinkt en mijn fractie iedereen voldoende woonruimte gunt gaat er achter deze cijfers heel vaak niet alleen een mismatch schuil in woonruimte qua vierkante meters, maar ook waar het gaat om betaalbaarheid, comfort en mogelijkheden van zorg aan huis. Denk bijvoorbeeld aan een hulpbehoevende oudere die alleen in een groot huis woont, de bovenverdieping van dat huis niet meer kan bereiken en extra voorzieningen en zorg aan huis nodig heeft. Terwijl enkele straten verderop een gezin met drie opgroeiende kinderen woekert met de ruimte in een krap appartementje. Of denk aan twee singles die net aan hun eerste baan beginnen en hun studentenkamer of ouderlijk huis graag zouden verruilen voor een eigen plek. Ieder voor zich komen ze er bij kopen of huren niet aan te pas, maar formeel een woning delen stuit op juridische en financiële belemmeringen. Zomaar twee voorbeelden van een mismatch in levensfase en bijbehorende behoefte.
Dit thema raakt ook aan een van de vijf handelingsperspectieven die worden aangereikt in het position paper van de landelijke versnellingstafel woningbouw. “Betere benutting – soms na herstructurering – van de bestaande woningvoorraad in combinatie met het wegnemen van belemmeringen met betrekking tot collectieve en niet-zelfstandige woonvormen”. Heel concreet gaat het dan om het aanmoedigen en juridisch faciliteren van woningsplitsing en voordeurdeling. Daarnaast gaat het om het bevorderen van de doorstroming van ouderen door met name de ontwikkeling en opschaling van woonzorgarrangementen bij de bouw van nieuwe koop- en huurwoningen. Recent werd in de media bericht over enkele experimenten hiermee. Hoe kijkt de Minister naar deze thematiek? Welke concrete mogelijkheden ziet hij om de bestaande woningvoorraad beter te benutten? En wat kan de landelijke overheid bijdragen om juridische drempels te verlagen of weg te nemen, zoals bestemmingplannen die woningdeling of omzetting in meerdere wooneenheden niet toestaan, beperkende bepalingen in APV of huisvestingsverordening? Dezelfde vraag geldt voor financiële drempels, zoals de beperkte mogelijkheden voor meerdere zelfstandige individuen om gezamenlijk een lening aan te gaan?
Liever nog dan minder drempels ga ik een stap verder: welke stimulerende maatregelen zijn denkbaar om ervoor te zorgen dat bijvoorbeeld projectontwikkelaars, verhuurders en banken splitsen of delen niet als een risico, maar als een kans gaan benaderen? Naar de mening van mijn fractie vergt dat niet alleen financieel- en juridisch-technische ingrepen, maar in de eerste plaats een verandering in denken en handelen. Deelt de Minister die visie en wat is zijn inzet om die verandering op weg te helpen? En wat is er van een adequatere verdeling van bestaande woonruimte te verwachten in harde cijfers als deel van de oplossing? Tot slot in dit verband: welke mogelijkheden ziet de Minister om te zorgen voor een woningaanbod dat zo goed mogelijk aansluit bij de veranderende demografie? Het tekort aan seniorenwoningen bijvoorbeeld is al substantieel en loopt – mede door de snelle vergrijzing – elk jaar verder op. Hoe draagt de Minister eraan bij dat ouderen voldoende mogelijkheden hebben om naar een aantrekkelijke en passende woning door te stromen, waardoor er ook meer opties ontstaan voor andere leeftijdsgroepen?
Het tweede thema dat ik aan de orde stel is bouwen. Want linksom of rechtsom: er is sprake van een woningtekort en er moet gebouwd worden. Ook daar ligt een forse uitdaging, onder meer in de ruimtelijke ordening. Er moeten flink meer woningen bij, maar de natuur moet worden ontzien, landbouwgrond is van grote betekenis en we hebben een van de grootste luchthavens van Europa, met alle voordelen maar ook de belemmeringen van dien. En dit zijn nog maar vier van de vele factoren. Hoe combineren we dit alles? In 2022 heeft het kabinet ingezet op de bouw van 900.000 nieuwe woningen tot en met 2030, waarvan ten minste twee derde betaalbare huur- en koopwoningen moeten zijn. Dat het behalen van die doelstelling nog geen gelopen race is, is een understatement van enig formaat. Een opeenstapeling van factoren, waaronder de bouwkosten, de rentestand, stikstofbeperkingen en een overvol elektriciteitsnetwerk speelt een limiterende rol. Voor deze combinatie van factoren bestaat geen instant oplossing en het is daarom extra belangrijk kritisch te zijn op wat er wordt gebouwd en voor welke doelgroepen. Dit vraagt om meer monitoring en meer regie, bijvoorbeeld op het aantal senioren- en studentenwoningen dat wordt gebouwd. Het risico bestaat dat er een selectie plaatsvindt waardoor vooral projecten met een hoge rendabiliteit doorgang vinden. Projecten die wel tegemoetkomen aan een economische vraag, maar niet of onvoldoende voorzien in de prangende maatschappelijke behoefte aan betaalbare woningen. Zo bedroeg de gemiddelde prijs van een nieuwbouwwoning begin 2023 ruim vijf ton[1], wat aanzienlijk hoger is dan de gemiddelde prijs van een bestaande koopwoning, namelijk zo’n 417.000 euro. En dat terwijl tweeverdieners met een modaal inkomen maar krap 350.000 euro hypotheek konden krijgen in dat jaar. Hier valt natuurlijk veel meer over te zeggen, maar het beeld is dat nieuwbouwwoningen gemiddeld genomen niet of nauwelijks binnen het bereik liggen van de groepen waarbinnen de woningnood het hoogst is.
Herkent de Minister dit beeld? Is hij het met mijn fractie eens dat deze situatie resulteert in een afname of vertraging van de gewenste effecten van het bouwbeleid? En op welke manier denkt de Minister grip te kunnen krijgen op dit probleem? Verder is mijn fractie benieuwd naar de vooruitzichten waar het gaat om de minimaal twee derde betaalbare huur- en koopwoningen, en de bouw van zo’n 290.000 senioren- en 60.000 studentenwoningen? Welke maatregelen neemt de Minister om te bevorderen dat deze doelstelling wordt behaald en dat deze woningen ook echt beschikbaar komen voor deze doelgroepen? Wordt de doelstelling bijvoorbeeld concreet vertaald naar de goedkeuring van bouwprojecten? Kan het zijn dat er, gezien de limiterende omstandigheden, voorrang moet worden gegeven aan projecten die voorzien in huizen voor kwetsbare groepen in plaats van aan bijvoorbeeld de bouw van vakantieparken? Zijn er plannen voor subsidies of lokale quota die kunnen bijdragen aan de oplossing van het genoemde probleem? De zorg van mijn fractie op dit punt heeft voornamelijk betrekking op wat ik maar even noem de kwetsbare groepen op de woningmarkt: starters, mensen met lage middeninkomens en ouderen. Wat kan de Minister doen om ervoor te zorgen dat het bouwbeleid juist ook voor hen effectief is?
Het derde en laatste thema dat ik namens mijn fractie in dit debat aanstip betreft de uiterst kwetsbare groep van dak- en thuislozen. Ons land telde er begin vorig jaar volgens het CBS bijna 31 duizend. Het bericht dat in Rotterdam de afgelopen maanden drie dakloze mannen op straat zijn overleden heeft mijn fractie pijnlijk geraakt. In een land waar een eenpersoonshuishouden gemiddeld 88 m2 bewoont hebben we het hier over buitenslapers zonder welke vierkante meter dan ook. Natuurlijk ben ik me ervan bewust dat deze thematiek niet centraal staat in dit beleidsdebat, maar ook voor deze groep mensen geldt de volzin uit de Grondwet waarmee ik mijn bijdrage begon. Met klem leg ik dan ook tot slot de Minister de vraag voor wat de regering nog meer kan doen om dakloosheid zoveel mogelijk te voorkomen of te beëindigen en te werken aan menswaardig onderdak voor iedereen.
[1] Eerste kwartaal 2023: 504 000 euro. Aantal verkochte nieuwbouwkoopwoningen daalt verder | CBS