Uitbreiding artikel 1 van de Grondwet

pexels-pixabay-209728.jpg
Senator Hendrik-Jan Talsma - portret.jpg
Door Hendrik-Jan Talsma op 20 december 2022 om 11:00

Uitbreiding artikel 1 van de Grondwet

Stel dat uw samenkomst wordt bezocht door iemand die prachtige kleren en een gouden ring draagt, en tegelijkertijd door een arme in haveloze vodden. Als u dan de eerste met alle zorg omringt en hem een mooie plaats aanbiedt, terwijl u tegen de tweede zegt dat hij mag blijven staan of bij uw voetbank op de grond kan zitten, “hebt u dan niet onder elkaar een onderscheid gemaakt en bent u zo geen rechters geworden met verkeerde overwegingen?

Zo hield de apostel Jakobus – mogelijk de broer van Jezus zelf en in ieder geval een gezaghebbende leider van de vroege kerk – de gemeenschap van zijn tijd in het tweede hoofdstuk van zijn brief een spiegel voor. Op het eerste gezicht lijkt zijn situatieschets misschien wat dik aangezet, maar kennelijk zag Jakobus in zijn tijd volop aanleiding voor zo’n kritische spiegel. En in overeenstemming met belangrijke joodse wetsteksten kleurde hij deze spiegel op een bijzondere manier in: gelijke behandeling is niet in de eerste plaats voor iedereen hetzelfde, maar primair gericht op de bescherming van kwetsbaren of minderheden in de maatschappij. Juist mensen die in de knel zouden kunnen raken heeft Jakobus op het oog.

Kritische spiegel
Zo’n kritische spiegel is ook in onze maatschappij nodig en de verwijzing van Jakobus naar rechters met verkeerde overwegingen vormt een mooie brug van die spiegel naar de concretisering in wet en praktijk. Discriminatie en ongelijke behandeling op grond van handicap en seksuele gerichtheid komen helaas ook in Nederland nog altijd voor. Zelf denk ik bijvoorbeeld aan de vele kinderen met een handicap die nog altijd niet volwaardig mee kunnen doen in het Nederlandse onderwijs. En ook aan de homofobe spreekkoren in voetbalstadions en verbaal of zelfs fysiek geweld vanwege seksuele gerichtheid. En hoewel mijn fractie getallen bepaald niet leidend wil laten zijn in dit debat, bleek in de schriftelijke voorbereiding dat het aantal zaken dat bijvoorbeeld aan het College voor de rechten van de mens en aan het OM wordt voorgelegd betreffende discriminatie op grond van seksuele gerichtheid of handicap helaas geen dalende lijn laat zien.

Toen in 1983 het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod werden opgenomen in artikel 1 van de Grondwet koos de grondwetgever voor opname van een aantal concrete non-discriminatiegronden, aangevuld met de bepaling dat discriminatie op welke grond dan ook niet is toegestaan. Uit de parlementaire behandeling van destijds bleek al dat de bedoeling was dat de keuze welke kenmerken of eigenschappen specifieke vermelding verdienden – of eigenlijk: behoefden – “door de maatschappelijke werkelijkheid [zou] worden bepaald”. Maatschappelijke werkelijkheid is daarbij uiteraard iets volstrekt anders dan de waan van de dag en de zorgvuldige en tijdrovende procedure voor een grondwetswijziging waakt daar ook tegen.

Maatschappelijke werkelijkheid
In dit verband haal ik graag de volgende overwegingen aan van de Commissie rechtsgevolgen non-discriminatiegronden in hun rapport uit 2006: “Opname van een grond in artikel 1 Grondwet is (..) niet alleen een vingerwijzing aan de wetgever, maar ook een indicatie voor de maatschappelijke discussie. (..) Het begrip “maatschappelijke rechtsbescherming”, zoals gebruikt door de Commissie, is verder nauw verwant aan hetgeen kan worden omschreven als de voorbeeldfunctie van expliciete opname van bepaalde gronden. Burgers roepen in het maatschappelijk verkeer artikel 1 van de Grondwet ook in horizontale verhoudingen sneller in dan een wet in formele zin. Zij hoeven dan immers niet op zoek te gaan naar wetgeving waarin de discriminatiegrond is geëxpliciteerd, maar vinden in artikel 1 Grondwet reeds een juridisch houvast dat als maatschappelijk baken kan dienen.”

De destijds gekozen redeneerlijn vanuit de maatschappelijke werkelijkheid spreekt mijn fractie nog altijd aan en vanuit die optiek oordelen wij dan ook in deze tweede lezing positief over de voorgestelde aanvulling van artikel 1 Grondwet, die overigens deels uitvoering geeft aan een pleidooi dat mijn partijgenoot Rouvoet al in 2001 hield met brede steun in de Tweede Kamer.

De vrees van de Commissie rechtsgevolgen dat uitbreiding van artikel 1 Grondwet een inflatoire werking heeft op de waarde van deze grondwetsbepaling deelt mijn fractie niet, in de kern op basis van hetzelfde argument waarmee het Kabinet indertijd weinig toeschietelijk reageerde op de motie-Rouvoet, namelijk het argument dat opname van de voorgestelde gronden geen materiële uitbreiding van het discriminatieverbod betekent. De toe te voegen gronden vallen immers nu ook al onder de grondwettelijke uitsmijter “of op welke grond dan ook”.  Mijn fractie steunt juist de voorgestelde toevoeging omdat wij die beschouwen als onderstreping van de wettelijke norm, als baken voor hen die recht zoeken en als kritische spiegel voor onze maatschappij.

Gelijk recht doen
Wat ons betreft dient de overheid hierbij het goede voorbeeld te geven, door ook zelf nadrukkelijk in deze spiegel te kijken. Waar moet zij bijschakelen om maximaal tegen te gaan dat mensen worden achtergesteld of ongelijk behandeld omwille van hun handicap of seksuele gerichtheid? En hoe borgen regering en Staten-Generaal dat wetgeving en beleid, in Jakobus’ woorden, niet door verkeerde overwegingen worden bepaald? Wij spraken hierover vrij recent indringend door naar aanleiding van het rapport ‘Gelijk recht doen’. Graag maak ik van de gelegenheid gebruik de Minister te vragen op welke termijn en op welke wijze het Kabinet op dit rapport zal reageren. Aan de initiatiefnemers vraag ik, temeer nu zij in ons midden het geheel van de Tweede Kamer vertegenwoordigen, of zij bereid zijn zich in te spannen om het rapport ‘Gelijk recht doen’ ook in de Tweede Kamer te behandelen.

Voorzitter, ik sluit af, opnieuw met enkele woorden van Jakobus: “Zorg ervoor dat uw spreken en uw handelen de toets kunnen doorstaan van de wet, die vrijheid brengt.” Wat mijn fractie betreft betekent dat: laten wij het gesprek over artikel 1 van onze Grondwet zo blijven voeren dat het echt dienstbaar is aan gelijke behandeling en aan de zorg voor kwetsbaren en minderheden die daarin concreet wordt. In die geest zal mijn fractie ook in tweede lezing graag steun geven aan dit initiatief wetsvoorstel.

Labels: ,