Verklaring Omtrent Gedrag
Het wetsvoorstel dat behandeld wordt maakt het mogelijk dat voor een aantal functies politiegegevens ook mee worden gewogen in de beoordeling of iemand een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) mag krijgen.
Toen Minister van Justitie Donker in 1953 de ‘Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag’ voorlegde aan het parlement maakte hij gewag van een ontwikkeling in de maatschappij die deze wetgeving nodig maakte. “De bevolkingstoename en de daarmede gepaard gaande concentratie in grote centra, alsmede een versterkte mobiliteit, hebben in steeds sterker mate ertoe geleid dat de burgers elkander niet meer persoonlijk kennen, terwijl ook de plaatselijke overheid, behoudens in de kleine gemeenten, de kwaliteiten harer burgers niet uit persoonlijke wetenschap kan beoordelen.” Die ontwikkeling leidde ertoe dat niet langer kon worden volstaan met de tot dan toe gebruikelijke getuigenis van “vier bekende en geloofwaardige mannen”. In plaats daarvan kwam er de verklaring omtrent het gedrag, aanvankelijk af te geven door de burgemeester en later gecentraliseerd op de manier zoals we die in wezen nu nog kennen. Van essentieel belang bij die verklaring omtrent het gedrag was wat Minister Donker betreft dat “de knooppunten in het maatschappelijk verkeer slechts door betrouwbare elementen worden gecontroleerd.”
Zo beschouwd is het – met respect uiteraard - van Donker naar Dekker maar een kleine stap. Want het wetsvoorstel dat vandaag bij ons voorligt ziet ook op de uitoefening van functies die een hoge mate van integriteit vereisen en waarbij van de functionaris betrouwbaarheid verwacht mag worden.
Grondtoon
Mijn fractie steunt de grondtoon van dit wetsvoorstel, namelijk dat de uitoefening van sommige functies het noodzakelijk maakt een spade dieper te graven dan alleen in de justitiële documentatie. Pijnlijke voorbeelden in het recente verleden bij onder meer Politie, Douane en Dienst Justitiële Inrichtingen hebben laten zien dat overheid en onderwereld zodanig verweven kunnen raken dat dienaren van de overheid zelfs veroordeeld werden vanwege deelname aan een criminele organisatie. Dit wetsvoorstel en het onderliggende thema hebben dus maatschappelijke urgentie.
Revolutionair of buitenissig is het wetsvoorstel allerminst. Zo zijn bijvoorbeeld al jarenlang bijna alle functies binnen Defensie zogenoemde vertrouwensfuncties, die pas kunnen worden uitgeoefend na een veiligheidsonderzoek door de MIVD. En ook het vervullen van vele functies binnen departementen of organisaties als het Openbaar Ministerie is pas mogelijk na een grondig onderzoek door de AIVD. En dat gaat een heel stuk verder dan het aanvragen van een VOG.
Twee Kanttekeningen
Twee kanttekeningen maakt mijn fractie wel. De eerste is dat we ons op dit onderwerp geen naïviteit kunnen veroorloven. Het betrekken van politiegegevens bij het al dan niet afgeven van een VOG is niet de gouden sleutel tot een integere overheid. Blijvende en intensieve aandacht is nodig voor persoonlijke en gezamenlijke integriteit. VOG’s uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst.
De tweede kanttekening is wat mijn fractie betreft nog belangrijker. Die betreft de positie van de burger die graag zo’n bijzondere functie wil gaan vervullen en dus zo’n VOG nodig heeft. Van verschillende kanten hebben ons signalen bereikt van zorgen, met name waar het gaat om etnisch profileren, om de betrouwbaarheid van de ‘zachte gegevens’ die aanleiding kunnen geven tot weigering van een VOG en om de objectiviteit van de toetsing. Die stip ik graag alle drie aan.
Waar het gaat om etnisch profileren heeft de Tweede Kamer met brede steun alertheid gevraagd in de motie-Van den Berge. Mijn fractie zet daar graag een streep onder. Het gaat hier immers om de bescherming van hele wezenlijke rechten van burgers van dit land. Het is goed dat de in te stellen adviescommissie hier nadrukkelijk een taak krijgt, maar welke rol ziet de Minister voor rechtsbescherming juist op dit punt ook weggelegd voor zichzelf en het departement waarvoor hij mede verantwoordelijk is.
Het inhoudelijk beoordelen en wegen van de soms ‘zachte gegevens’ uit de politiesystemen wordt een forse verantwoordelijkheid voor politie en Justis. Kan de Minister in dat verband aangeven of deze taak – die naar verwachting in omvang beperkt zal zijn – belegd wordt bij medewerkers die bijvoorbeeld meer ervaren of aanvullend getraind zijn? En wordt het jaarlijkse rapport van de adviescommissie verplicht cursusmateriaal voor deze medewerkers?
Sprekend over zachte gegevens horen wij bovendien graag van de Minister hoe bijvoorbeeld omgegaan zou moeten worden met zeer belastende informatie in de politiesystemen waarvan de herkomst niet blijkt, zoals een MMA-melding of met criminele inlichtingen waarvan de betrouwbaarheid niet kan worden beoordeeld, maar die wel in een proces-verbaal zijn vervat. Dat is mijn fractie nog niet duidelijk.
Dat het toetsingscriterium nu in de wettekst is opgenomen vindt mijn fractie een verbetering. Het draagt immers bij aan de noodzakelijke objectivering. Wel aarzelen wij bij de vraag of op grond van dit wetsvoorstel voor burgers nu voldoende kenbaar en voorzienbaar is wanneer of onder welke omstandigheden zachte informatie uit de politiesystemen voldoende kan zijn om de weigering van een VOG op te baseren. Dat klemt uiteraard temeer vanwege de ingrijpende gevolgen die de weigering van een VOG kan hebben. Welke mogelijkheden ziet de Minister om die kenbaarheid en voorzienbaarheid verder te vergroten?
Bij objectieve toetsing hoort ook adequate rechtsbescherming. Buiten kijf staat dat een beslissing tot weigering van een VOG een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing is. Dat de rechter in beroep terughoudend toetst is in onze bestuursrechtelijke systematiek en traditie begrijpelijk, maar dat kan naar de mening van mijn fractie alleen bij de gratie van een volwaardige en objectieve heroverweging in de fase van zienswijze en bezwaar. Graag de volmondige bevestiging van de Minister dat daarin wordt voorzien.
Afsluiting
Zoals ik al eerder zei, de maatschappelijke urgentie van de aanleiding voor deze wet is groot. Maar dat geldt voor de zorgvuldige uitvoering ervan niet minder. Voorhangprocedure, adviescommissie, rapportage en evaluatie onderstrepen die gezamenlijke wens van Kabinet en parlement. En ter afronding van mijn bijdrage in deze termijn keer ik dan ook nog eenmaal terug van Dekker naar Donker, al was het maar omdat diens woorden, gericht aan deze Kamer, ook na 66 jaar nog toepasselijk zijn: “Een verantwoorde uitvoering zal evenwel te meer gewaarborgd zijn, omdat, naast het feit dat in het wetsontwerp de grondslagen hiervan reeds zijn vastgelegd, de uitvoering zal staan in het licht van de openbaarheid en onder de controle van de Staten-Generaal.”
Belangstellend zie ik uit naar de beantwoording door de Minister.