Aanpassing van de Woningwet
Toen 120 jaar geleden in dit huis de eerste Woningwet werd aanvaard was dat een gebeurtenis van belang. Het was een wet die de overheid de bevoegdheid gaf om corrigerend en stimulerend op te treden in de volkshuisvesting, door bijvoorbeeld het tegengaan van overbewoning en verkrotting, het afdwingen van woningverbetering en door financieel bij te dragen aan goede en gezonde huisvesting, ook voor hen die dat niet zelf konden betalen.
Onze oud-collega In ’t Veld, die vier jaar Minister voor wederopbouw en volkshuisvesting was, zei vijftig jaar na de inwerkingtreding zelfs dat maar weinig wetten “op het levensbeeld van ons volk en het uiterlijk aanzien van stad en land een zó grote invloed [hebben] gehad als de woningwet uit 1901''.
Sindsdien is de woningwet verschillende keren aangepast aan de eisen of, zo u wilt, de politieke denktrant van de tijd. De overheid heeft in de loop der tijd meer afstand genomen en is voor het corrigeren en stimuleren waarover ik het zojuist had steeds meer gaan vertrouwen op de marktwerking.
Het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen bevatte, toen het bij de Tweede Kamer werd ingediend, een aantal technische wijzigingen die ten doel hebben de administratieve lasten voor woningcorporaties te verminderen, een verruiming van de mogelijkheden voor corporaties om onroerend goed te verkrijgen buiten de eigen regio en maatregelen op het gebied van verduurzaming van woningen en leefbaarheid van wijken. Zoals het er lag had mijn fractie het wellicht zelfs wel zonder debat willen steunen. Het wetsvoorstel werd in de Tweede Kamer echter fors geamendeerd en wat ons betreft niet alleen ten positieve. De twee uitersten licht ik eruit.
Tevreden is mijn fractie over de introductie van de opkoopbescherming. Die geeft gemeenten de mogelijkheid ervoor te zorgen dat goedkope en middeldure koopwoningen in bepaalde wijken niet zomaar kunnen worden opgekocht voor de verhuur. Het is een maatregel met urgentie die moet bijdragen aan het oplossen van de problemen in de schaarse markt voor dat soort woningen en die bovendien doorwerkt in de leefbaarheid van wijken. De maatregel zal zich moeten bewijzen in de praktijk, maar wij hebben goede hoop.
Zeer kritisch zijn wij echter over de verruiming van de mogelijkheden tot het gebruik van tijdelijke huurcontracten. Het machtsevenwicht op de markt voor betaalbare huurwoningen is gezien de grote vraag en het beperkte aanbod toch al niet erg in balans, maar deze verruiming versterkt dat nog eens. De positie van huurders wordt zwakker en onzekerder door de combinatie van meer tijdelijke contracten en het hanteren van bepaalde periodes waarbinnen de huur niet kan worden beëindigd. Dit staat haaks op de lijn van mijn fractie dat tijdelijke huurcontracten niet de norm mogen worden en dat juist de huidige markt vraagt om grote zorgvuldigheid waar het gaat om de positie van huurders en starters.
Mijn fractie realiseert zich terdege dat het wetsvoorstel met algemene stemmen is aanvaard door de Tweede Kamer, maar staat hier toch voor een lastige eigenstandige afweging; tegen stemmen vanwege een zeer onwenselijk onderdeel, maar daarmee ook tegen de vele onderdelen die wij graag steunen en als urgent beschouwen? Of voor stemmen, maar daarmee ook een aperte verslechtering van de positie van huurders voor onze rekening nemen?
Voor een oplossingsrichting keer ik nog even terug naar waar ik begon, namelijk de periode waarin de eerste Woningwet werd aangenomen. Daar zie ik een precedent dat wellicht soelaas biedt, beschreven door prof. Prakke in het boek ‘Aan deze zijde van het Binnenhof’. De Faillissementswet zoals die aan de senaat werd voorgelegd was in de Tweede Kamer geamendeerd en leidde juist daardoor tot forse bezwaren in de Eerste Kamer. Voor tegenstemmen was de totstandkoming van de wet te belangrijk, maar berusten in de onwenselijke gevolgen van het amendement was ook geen optie. De uitweg werd in dit geval gevonden doordat onze oud-collega Pijnappel de oversteek maakte naar de Tweede Kamer en daar onverdroten een initiatiefwetsvoorstel indiende ter reparatie van de wet.
Begrijpt u mij goed, ik kondig hier niet mijn vertrek aan, maar met een variant op dit precedent zou ik graag van de Minister vernemen of zij mogelijkheden ziet voor een reparatie op het specifieke punt van de tijdelijke huurcontracten. Mijn fractie zou dat zeer op prijs stellen. Het zou recht doen aan de forse bezwaren die hier leven zonder af te doen aan de positie van de Tweede Kamer. Met belangstelling wacht ik de reactie van de Minister af.