ChristenUnie bezorgd over toegang hoger onderwijs door leenstelsel
De Eerste Kamer bespreekt vandaag de verhoging van de rentemaatstaf in het leenstelsel voor studenten. Een maatregel uit het regeerakkoord. De ChristenUnie is geen voorstander van dit leenstelsel. Ondanks onze regeringsdeelname wordt het leenstelsel niet afgeschaft. In een coalitieland als Nederland is niet heel het verkiezingsprogramma in een keer te realiseren. De ChristenUnie heeft wel zorgen bij dit wetsvoorstel. Verhoogt het niet de drempel voor jongeren om te gaan studeren? Die, en andere vragen, heb ik aan de minister gesteld.
Lees hieronder mijn bijdrage aan het debat.
Voorzitter!
‘Bij het studievoorschot wordt in de toekomst aangesloten bij de 10-jaarsrente.’ Zo valt in het regeerakkoord te lezen en de minister heeft daar werk van gemaakt in dit overzichtelijke wetsvoorstel. De Raad van State had er geen opmerkingen bijen wie eenvoudig toetst op de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en rechtmatigheid komt niet voor velerlei complexe vraagstukken. Het enige punt dat mijn fractie in die lijn van uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en rechtmatigheid redenerend ziet, is het internationale verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en daar kom ik dan straks ook op. Maar dat neemt niet weg dat dit wetsvoorstel de tongen stevig los maakt. Over het leenstelsel, over de toegankelijkheid, over studentenwelzijn en ook over de overheidsfinanciën. En op elk van deze punten heb ik een aantal opmerkingen en ook vragen aan de minister.
Allereerst de herkomst van deze maatregel. In de media verwezen sommigen naar mijn partij en het CDA. Laat ik er helder over zijn voorzitter, de fractie van de ChristenUnie heeft nooit warme gevoelens bij het leenstelsel gehad. Dat is mijn medewoordvoerders genoegzaam bekend. Wij denken dat het leenstelsel te makkelijk een last op een jonge generatie legt, en een filosofie uitstraalt dat de beste studenten vooral in één rechte lijn de verplichte vakken halen en zo hun diploma verkrijgen. Maar studeren is meer dan rendement. Het is vorming, het is ruimte voor nieuwe paden. Mijn fractie heeft zorgen over de uitwerking van het leenstelsel, in de toegankelijkheid en in effecten op de druk die studenten ervaren. Mede daarom valt in de verkiezingsprogramma’s van de ChristenUnie ook te lezen dat wij graag dit stelsel – dat ook wel meer critici her en der kent- graag afschaffen en weer inruilen voor de basisbeurs. En juist daar kwam de maatregel die wij vandaag bespreken om de hoek. Het is in dat licht dat de ChristenUnie er voor gepleit heeft om het rentevoordeel op studieleningen te verlagen. Maar in een land van coalities krijg je niet je hele verkiezingsprogramma in een keer gerealiseerd. Dat is duidelijk.
De ratio achter de maatregel, voorkomen dat het rentevoordeel dusdanig is dat mensen zich aangemoedigd weten om maximaal te lenen blijf ik nog steeds zeker te billijken vinden. Zeker met de extreem lage rente die we in deze tijd kennen is er de perverse prikkel om het geleende geld voor andere zaken aan te wenden. In het tweejaarlijkse Nibudonderzoek onder studenten staat dat ruim 25% van de studenten het maximale bedrag dat is toegestaan leent, zonder eerst uit te rekenen of dat geld wel nodig is. Daarnaast blijkt dat veel studenten ook niet weten welke rente er geldt en welke termijn er voor de rentemaatstaf geldt. Van de studenten gebruikte 54% de rentedragende lening die zij hebben afgesloten voor hun studie, ook om te sparen. Voorzitter dat zijn ongewenste effecten die niemand in deze Kamer zal wensen. Ik verwacht in de loop van het jaar een nieuw studentenonderzoek van het NIBUD en bevindingen over het omgaan met het studievoorschot. Wil de minister toezeggen dat zij de uitkomsten, maar vooral ook de reactie van de regering toezendt aan de Eerste Kamer? Ik hoop natuurlijk vergezeld van beleidsvoornemens om studenten goed voor te lichten over deze keuzes en te voorkomen dat men maximaal leent.
De minister is echter met een ander hoofdargument gekomen namelijk ‘de houdbaarheid van de overheidsfinanciën’. Vindt de minister dat er bij de totstandkoming van het leenstelsel onvoldoende is overwogen voor welke omvang van studievoorschotten de staat kredietverlener zou worden en welke impact het heeft hoe lang de rente wordt vastgezet? Wat is eigenlijk het maximale verschil geweest tussen de 5-jaarsrentemaatstaf en de 10-jaars? Vindt de minister het nog steeds belangrijk dat deze maatregel doorgaat als bijvoorbeeld blijkt dat de houdbaarheid van de overheidsfinanciën al is verbeterd? Of kijkt ze daarbij wel meer principieel naar de stijgende omvang van het uitgeleende studievoorschot en de betaalbaarheid van de rentelasten op de lange termijn? Heeft de minister voorbeelden van landen waar hier onvoldoende rekening mee is gehouden? Bestaat er inzicht bij studenten die maximaal lenen, welk deel van de lening aangewend wordt voor studie en huisvesting en welk deel niet-noodzakelijk- consumptief of anderszins wordt aangewend?
Voorzitter, bij de bespreking van het leenstelsel heeft de fractie van de ChristenUnie haar zorgen geuit over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Wij vreesden dat studenten met minder kapitaalkrachtige ouders minder gemakkelijk de sprong wagen, of op de schaal veilig of meer ambitieus, aan de veilige kant gaan zitten. We blijven nauwlettend volgen het leenstelsel dergelijke effecten heeft. De maatregel die wij vandaag bespreken, werkt door in het bedrag dat afgestudeerden terug moeten betalen, niet op de omvang van de schuld zelf, maar op de rente. Ik kan me qua psychologie voorstellen dat bij de beslissing om te gaan studeren het een punt van overdenking is of en hoeveel de student moet lenen, en vervolgens welke rente er gevraagd wordt, de rentemaatstaf zal niet voorop staan in de afweging. Tegelijk is het ook niet geheel uit te sluiten. Wat geeft de minister het vertrouwen dat dit wetsvoorstel geen effect heeft op die beslissing om wel of niet te gaan studeren? Hoe houdt ze dit in de komende jaren in beeld?
Voorzitter, zoals in het begin opgemerkt is de verdragsrechtelijke kant voor mijn fractie een onderdeel van onze voorbereiding geweest. Eerder bij de afschaffing van het eerste jaar collegegeld wezen wij al op artikel 13 lid 2 sub c IVESCR en de tekst dat de verdragsluitende partijen streven naar kosteloos hoger onderwijs. Ik dank de minister dat zenadien een aanvullende brief heeft gestuurd met verduidelijking hoe deze passage door Nederland – al bij het aanvaarden van het verdrag – is uitgelegd. Met name het verzekeren van daadwerkelijke gelijke toegang voor alle nieuwe studenten is daarin de kern. In dat licht heeft de minister betood dat dit binnen de uitleg van het verdragsartikel valt, mits inderdaad die toegankelijkheid niet afneemt. Er loopt daarbij nog een discussie gevoerd of dit verdrag van betekenis is voor de bestemming van de opbrengsten van dit wetsvoorstel. Eerlijk gezegd vind ik dat je dat niet uit de verdragstekst kunt afleiden, maar erudieter en uitgebreider op dit punt heeft inmiddels ook professor Huisman gepubliceerden ook over het punt dat dit verdragsartikel ziet op de toegankelijkheid en de vrijheid die de nationale wetgever vervolgens heeft om daar invulling aan te geven.
Ik kom tot een afronding. Voorzitter, de fractie van de ChristenUnie heeft een aantal vragen, die zich met name centreren rond de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en de eventuele effecten van dit wetsvoorstel daarop. Ik zie met name op dit punt uit naar de beantwoording van de minister.