ChristenUnie Eerste Kamer steunt klimaatwet volmondig
Vandaag behandelen we in de Eerste Kamer de klimaatwet, waarin de doelstellingen om de CO2-uitstoot te beperken worden vastgelegd. De ChristenUnie-fractie steunt het idee om de mondiale klimaatdoelstellingen in nationale wetgeving te verankeren. Het borgt onze ambities en laat zien dat we het klimaatprobleem serieus nemen.
Lees hieronder mijn bijdrage aan het debat:
President Barack Obama zette de toon in zijn toespraak op de United Nations Climate Change Summit van 2014 waarin hij de wereld voorhield dat, ik citeer: “Als er één kwestie is die meer dan alle andere deze eeuw op dramatische wijze zal tekenen, dan is het de acute en groeiende dreiging van klimaatverandering”. Mijn fractie herkent zich in dit visionaire beeld. Klimaatverandering door menselijk ingrijpen is een feit. Het in hoog tempo opbranden van onze fossiele brandstoffen, van olie, gas en steenkool, leidt tot sluipende en ingrijpende gevolgen. We moeten de uitstoot van broeikasgassen hoe dan ook verminderen. Onze ecologische voetafdruk moet minder, de veerkracht van de aarde is niet eindeloos. De helft van de uitstoot van broeikasgassen belandde de afgelopen drie decennia in de atmosfeer, de komende drie decennia worden bepalend of we de klok kunnen terugdraaien.
De ChristenUnie-fractie is dan ook blij dat bijna 200 landen het Akkoord van Parijs hebben getekend en zich verplichten nationale klimaatplannen te lanceren om de temperatuurstijging te begrenzen op maximaal 2 graden en bij voorkeur onder de 1,5 graad. Wij zijn minstens zo blij dat maar liefst acht politieke partijen in de Tweede Kamer elkaar gevonden hebben om deze internationale klimaatdoelstellingen wettelijk te borgen en het kader voor de klimaatplannen te verankeren in Nederlandse wetgeving. Mijn fractie heet de initiatiefnemers van harte welkom en complimenteert hen met dit belangrijke wetsvoorstel. Deze consensus weerspiegelt het gevoel van dringendheid waardoor mijn fractie zich aangesproken voelt. We moeten weg van de vrijblijvendheid.
De vraag is natuurlijk wel of deze consensus op doelstellingniveau spoort met de even broodnodige consensus op maatregelniveau. Dan is het beeld minder nobel en stemmig. We hebben nog steeds geen uitgewerkt Klimaatakkoord. De temperatuur van de aarde stijgt, maar dat geldt ook voor het publieke en politieke debat erover. We zien een proces van toenemende verharding en onmin, van politieke botsingen en zelfs verkettering. Soms lijkt het klimaatdebat trekken te vertonen van een kleine culturele oorlog, van een nieuwe klassenstrijd, met een heftigheid die het vinden van compromissen bemoeilijkt.
Men kan natuurlijk tegenwerpen dat dit nu eenmaal de aard van het politieke strijdtoneel is en dat dit er gewoon bij hoort. Maar weinig verheffend is het soms wel. Dit proces van groeiende politieke polarisatie rond het klimaatthema maakt benieuwd naar hoe de initiatiefnemers zelf dit strijdtoneel van controverse en conflict ervaren. Is het een noodzakelijk kwaad of blokkeert het slagvaardig klimaatbeleid? Waar is verbinding mogelijk? Ik hoor het graag.
Maar misschien, voorzitter, moeten we nog een slag dieper graven. Klimaatverandering heeft ook te maken met onze dominante leefstijl en het consumentisme dat daarin de boventoon voert; met de grootschalige manier waarop we onze economie hebben ingericht en het beslag dat dit doet op onze natuurlijke hulpbronnen; met de manier waarop we landbouw en veeteelt bedrijven; met de manier waarop we ons verplaatsen en reizen; met de manier, kortom, waarop we produceren en consumeren. Vroeger of later raakt de klimaatdiscussie het debat over wat onze basale economische, maatschappelijke en culturele waarden zijn. De vraag is dan ook - en ik leg hem graag aan de initiatiefnemers voor - of we het klimaatdebat op een louter technocratisch-instrumentalistische wijze kunnen voeren of dat we niet ontkomen aan een meer fundamentele bezinning op de relatie tussen klimaatbeleid en economische ordening; tussen klimaatbeleid, het goede leven en de goede samenleving. Belast deze ongemakkelijke vraag het klimaatdebat of is de vraag onontkoombaar?
Dan nu naar het wetsvoorstel zelf. De ChristenUnie-fractie steunt het idee om de mondiale klimaatdoelstellingen in nationale wetgeving te verankeren. Het borgt onze ambities en laat zien dat we het klimaatprobleem serieus nemen. Naar zijn aard is het klimaatvraagstuk een complex en gelaagd probleem waarvan de negatieve consequenties eerst op lange termijn zichtbaar worden en de inspanningen van individuele actoren om hun gedrag te veranderen in hun beleving weinig zoden aan de dijk zet. Vaak is dit reden om niets te doen, om af te zien van ingrijpen, waardoor het probleem juist verergert. Deze handelingstheoretische overwegingen leiden tot volharding in verkeerd gedrag, waardoor uiteindelijk iedereen slechter af is. Dit vormt de kern van de “Tragedy of the Commons”, zoals de Memorie van Toelichting scherp uiteenzet. Het boeiende van dit wetsvoorstel, voorzitter, is dat het deze collectieve psychologie doorbreekt doordat partijen de samenwerking zoeken. Juist samenwerking kantelt de desastreuze calculus die kenmerkend is voor het ontstaan van de klimaattragedie. Wat minstens zo boeiend is, is dat het wetsvoorstel concrete, operationele langetermijndoelstellingen vastlegt om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren, voor 2030 en 2050, en voor dit laatste jaar de slag wil maken naar een CO2-neutrale elektriciteitsproductie. Het is gemeengoed, ook in deze kamer, te klagen over het gebrek aan langetermijnbeleid in politiek en overheidshandelen, maar dit wetsvoorstel doorbreekt deze politieke lethargie, doorbreekt de dominantie van het kortetermijndenken. En dat is winst. Pure winst.
De ChristenUnie-fractie heeft in de schriftelijke voorbereiding een groot aantal vragen gesteld. Dank aan de initiatiefnemers voor de beantwoording ervan. Mijn fractie, voorzitter, kan zich goed vinden in de voorgestelde beleidscyclus, van klimaat- en energieverkenning, klimaatplan, klimaatbegroting en voortgangsrapportages. Het formuleren van een hard doel voor 2050 en een streefdoel voor 2030, kunnen wij navoelen: het schept flexibiliteit op de kortere termijn met behoud van zekerheid voor de lange termijn. Mijn fractie is verheugd dat de Raad van State een structurele en gezaghebbende rol is toebedeeld in de beleidscyclus rond klimaatbeleid. Wel hebben wij behoefte aan een nadere uitwerking door de initiatiefnemers en minister van de rol van ons parlement in deze beleidscyclus.
Voorzitter, het bestrijden van klimaatverandering kost geld. Veel geld zelfs. We hebben het over planbureauschattingen van de nationale kosten tussen de € 1,6 mrd en € 1,9 mrd per jaar in de komende twintig jaar. Toch valt dat nuchter beschouwd wel mee. Het zijn bedragen die minder dan twee procent bedragen van de overheidsuitgaven aan zorg of sociale zekerheid en minder dan een derde van onze jaarlijkse nationale rentelasten. Dat is, al met al, macro-economisch te doen. De aarde, de schepping, moet ons ook wat waard zijn. Ik bagatelliseer niets, maar vind dat we de financiële proporties van de klimaataanpak op de juiste manier moeten weergeven. In de klimatologische boekhouding gaat het niet alleen om uitgaven maar ook om opbrengsten: minder temperatuurstijging, minder vervuiling, meer hernieuwbare energiebronnen en meer energiebesparing. Het leidt ook tot meer innovatie en meer werkgelegenheid. Bovendien: als we nu op onze handen blijven zitten, schuiven we de rekening door naar later, naar volgende generaties.
Zou het niet goed zijn voor de kwaliteit van het maatschappelijk debat, zo vraag ik de initiatiefnemers en de minister, indien we het uitgaven- en opbrengstenverhaal van klimaatbestrijding veel evenwichtiger voor het voetlicht brengen en markanter communiceren? Haalt dat het debat niet uit de sfeer van algehele tobberigheid? Ik weet dat het wetsvoorstel als kaderwet bewust geen financiële paragraaf bevat, maar zou de redenering zoals ik die nu ontvouw, niet een mind-set kunnen kweken die wat meer ontspannen en optimistisch aankijkt tegen de klimaatopgaven waar we voor staan?
De rekening van klimaatbeleid, voorzitter, mag dan macro-economisch te doen zijn, dat betekent niet dat er micro-economisch geen zorgen zijn. Iedereen moet zijn steentje bijdragen: overheid, consumenten en bedrijven. Maar we moeten er wel voor zorgen dat de rekening eerlijk gedeeld wordt. Ook hier geldt het adagium dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Of meer toepasselijk: dat de grootste veroorzakers van uitstoot van broeikasgassen, ook het zwaarst worden aangeslagen. Voor de geloofwaardigheid van het klimaatbeleid moet dit principe leidend zijn. Dat raakt ook de kern van de discussie over de CO2-belasting, het raakt ook de ophef over de Tesla-subsidie, het raakt ook het debat over de vliegbelasting. Graag hoor ik de ideeën van de initiatiefnemers en de minister over de toepassing van dit principe van verdelende rechtvaardigheid in het klimaatbeleid. Hebben we hier niet een nieuwe ethiek van klimaatbeleid nodig?
Het kabinet kondigde snel na de doorrekening van het CPB van de inkomenseffecten van het ontwerp-Klimaatakkoord extra maatregelen aan. We verwachten die volgende maand. Kan de minister aangeven wat de inzet daarbij van het kabinet is en welke verdelingsethiek daarbij gehanteerd wordt?
Deze Klimaatwet, voorzitter, staat of valt met het meenemen van de Nederlandse bevolking en onze bedrijven in de strijd tegen klimaatverandering. De sterke polarisatie duidt op een valse start. Dat impliceert dat we het verhaal op orde moeten hebben en de geboekte resultaten moeten delen. Het verhaal en de resultaten moeten overtuigen. Het duizelt de burger ook wat als het gaat om de relatie tussen Klimaatakkoord, Klimaatwet, Klimaatplan, Energietransitie en Energieakkoord. Dat behoeft uitleg en duiding. Deze complexe materie vereist, kortom, een stevig en doorlopend communicatietraject. Graag hoort mijn fractie wat hier de gedachten en concrete plannen zijn.
De ondertekenaars van het Akkoord van Parijs verplichten zich tot het opstellen en uitvoeren van nationale klimaatplannen. Dat betekent dat een kleine 200 landen aan de slag gaan, ieder op hun eigen manier. Mijn fractie vindt het van groot belang dat landen van elkaar leren: hoe geef je beleidsinstrumenten succesvol vorm, hoe bevorder en beprijs je gewenst gedrag, welke kansrijke energiebesparingstechnologieën liggen in het verschiet, welke veelbelovende energie-innovaties dienen zich aan, hoe faseer je de invoering van klimaatmaatregelen? Dat zijn fundamentele vragen. Hoe kunnen we arrangeren dat landen optimaal van elkaar leren als er nationale beleidskeuzes tussen klimaatmaatregelen moeten worden gemaakt? Kunnen we kennis delen en inhoudelijk samenwerken? Ik ben benieuwd of de initiatiefnemers en de minister hier ideeën over hebben.
De Klimaatwet zet een concrete stip op de horizon en verankert de procedurele normen om de emissies van broeikasgassen terug te dringen in wetgeving. In de jaren tussen nu en 2050 moet het allemaal gebeuren: stapsgewijs en onomkeerbaar. Een reductie van broeikasgassen tot een niveau dat 95% lager ligt in 2050 dan in 1990 en een streefreductie van 49% in 2030. De Klimaatwet is daarmee wegbereider van een van de meest ambitieuze en verreikende naoorlogse beleidsinterventies. We moeten monitoren en evalueren wat de succes- en faalfactoren zijn van dit unieke beleidstraject en de maatschappelijke innovatie die het behoeft. Kan de minister de ChristenUnie-fractie een dergelijke procesevaluatie toezeggen?
Voorzitter, ik sluit af. De ChristenUnie-fractie steunt deze klimaatwet volmondig. In onze woorden gaat het om het gaaf houden van Gods schepping, om de aarde die we in bruikleen hebben. Wij voelen ons daar verantwoordelijk voor, ook met het oog op komende generaties. Terug naar President Obama waar ik mijn bijdrage mee begon. Hij zegt het zo, ik citeer wederom: “Op een dag zullen onze kinderen - en de kinderen van onze kinderen - ons in de ogen kijken en vragen of we alles op alles hebben gezet toen we de kans hadden om klimaatverandering aan te pakken en hen een schonere, veiliger en meer stabiele wereld achter te laten.” Dat, voorzitter, is de ultieme vraag. Niets meer, en niets minder.
Ik zie uit naar de antwoorden van de initiatiefnemers en de minister op de vragen van mijn fractie.