De geschiedenis van een beginselpartij
Hieronder volgt een overzicht van de geschiedenis van de ChristenUnie en haar voortgangers. Behoudens de laatste paragraaf is de tekst afkomstig uit hoofdstuk 1 van het boek "Inschikken en opschuiven; Mensen over de ChristenUnie" geschreven door Hans Valkenburg en Marusja Aangeenbrug. In dit boek staan interviews met o.a. Kars Veling, Hans Dijkstal, Leen van Dijke, Willem Ouweneel, Bas van der Vlies en Leen van Dijke. Het boek kost 11,50 euro en is verkrijgbaar in de boekhandel (ISBN 90 5881 081 X, uitgeverij Buijten en Schipperheijn).
Wie de ChristenUnie goed wil begrijpen, moet haar geschiedenis kennen. Dit klinkt vreemd voor een politieke partij die is opgericht in 2000, maar dit heeft als reden dat de ChristenUnie is ontstaan uit twee beginselpartijen (1): het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) en de Reformatorische Politieke Federatie (RPF).
De ChristenUnie is niet ontstaan als reactie op de huidige politieke situatie, zoals bijvoorbeeld Leefbaar Nederland. Natuurlijk hebben de ontwikkelingen in Den Haag een rol gespeeld bij het naar elkaar toe groeien van de twee partijen, maar de ChristenUnie is in de eerste plaats opgericht om politiek te kunnen bedrijven vanuit een christelijk fundament. Haar voorgangers RPF en GPV hebben ook altijd geprobeerd antwoorden te formuleren voor maatschappelijke vraagstukken met de Bijbel als uitgangspunt. Het ´beginsel´ is de rode draad die door de geschiedenis van de partijen loopt, van de ChristenUnie via de RPF, het GPV en de Anti Revolutionaire Partij (ARP), zelfs anderhalve eeuw terug naar de staatsman Groen van Prinsterer.
De geschiedenis van de ChristenUnie wordt in dit hoofdstuk behandeld in vier perioden. Ten eerste de honderd jaar tussen het toetreden van Groen van Prinsterer tot de Tweede Kamer en de oprichting van het GPV (1849-1948). Daarna volgt de periode van het ontstaan van het GPV, de discussies rondom het toelaten van het Nationaal Evangelisch Verband (NEV) bij het GPV en het ontstaan van de RPF (1948-1975). Het tijdvak waarin de RPF en het GPV gescheiden optrekken vormt de derde periode (1975-1993), waarna ten slotte het tijdvak volgt waarin de ChristenUnie is ontstaan (1993-heden).
1. 1849-1948
Groen van Prinsterer en zijn politieke medestanders
Het leven van de Haagse advocaat mr. G. Groen van Prinsterer stond in het teken van het Réveil. Doel van deze opwekkingsbeweging in de tweede helft van de negentiende eeuw was de christelijke ethiek te herstellen. Groen was niet alleen jurist, hij schreef ook en hield zich bezig met geschiedenis. Als secretaris van koning Willem I had hij het staatsarchief en het huisarchief van de Oranjes onder zijn beheer. Daarnaast schreef hij onder andere een boek over de geschiedenis van Nederland, bestemd voor het christelijk onderwijs. De jurist hield zich ook bezig met bestuurlijke kwesties, zoals de afscheiding van België. Hij zag die afscheiding als een uitvloeisel van het gedachtegoed van de Franse Revolutie, waarvan hij een fel tegenstander was.
In 1847 beschreef Groen in zijn boek Ongeloof en Revolutie hoe hij tegen de Nederlandse samenleving aankeek. Kort samengevat luidt zijn boodschap: ´Tegen de revolutie: het Evangelie!´ Hij vond dat revolutionaire gedachten weerlegd en beteugeld moesten worden. Dit soort ideeën waren namelijk het resultaat van ongeloof en waren destructief voor de samenleving, stelde hij. Zijn remedie: het Evangelie en de geschiedenis. Deze twee grootheden lieten volgens hem de blijvende waarden zien, waarmee een goede samenleving kon worden opgebouwd.
Groen werd vooral bekend als een politicus die het belang van christelijke scholen te vuur en te zwaard verdedigde. Het christelijk onderwijs stond in de tweede helft van de negentiende eeuw namelijk onder druk vanwege een groeiende secularisatie van de staatsscholen. In 1849 kwam Groen in de Tweede Kamer. Hij groeide daar al snel uit tot een markante opponent van zijn vriend mr. J.R. Thorbecke. In die tijd was nog geen sprake van politieke partijen: politici namen als afgevaardigden uit een district op eigen titel plaats op het pluche.
Door zijn strijd voor het christelijk onderwijs verzamelde Groen een groep medestanders om zich heen. Zij vormden de ´antirevolutionaire of christelijk-historische richting´. Deze stroming werd gesteund door een aantal lokale kiesverenigingen en kwam op voor het ´volk achter de kiezers´ (2). Groen beschouwde de verzameling politici als een partij. Geen georganiseerde politieke formatie, zoals die later onder leiding van dr. A. Kuyper ontstond, maar een groep staatslieden die gezamenlijk een beginsel aanhingen. De ´veldheer zonder leger´, zoals Groen genoemd werd, zag zijn partij vooral als iets geestelijks.
De oprichting van de ARP
In 1874 kwam Kuyper in het parlement. Hij had dezelfde anti-revolutionaire uitgangspunten als Groen, maar was duidelijk uit een ander hout gesneden dan zijn voorganger. Was Groen vooral een staatsman, die voor het volk opkwam, Kuyper was een echte volksvertegenwoordiger. De orthodoxe christenen in Nederland vormden tot dan toe een vrijwel onzichtbaar volksdeel, maar Kuyper wist ´de kleine luyden´ met ongekend veel energie op de been te krijgen en te organiseren. Hij stichtte een krant (1872), organiseerde een volkspetitionnement (1878), richtte een universiteit op (1880), leidde de ´doleantie´ - de uittocht van een grote groep uit de Nederlandse Hervormde Kerk - en stond daarmee aan de basis van de Gereformeerde Kerken (opgericht in 1886).
Ook de eerste nationale politieke partij is tot stand gekomen dankzij Kuyper. Hij maakte enkele leden van de Tweede Kamer warm voor een richtlijnenprogramma, ´Ons Program´, en vormde met hen in 1879 de Anti Revolutionaire Partij (ARP). Al snel ontstonden allerlei verschillen van mening over de aanpak, het program en het beginsel van de partij. Rond 1900 werden meerdere partijen en verbanden van kiesverenigingen opgericht. De Christelijk-Historische Unie (CHU) ontstond bijvoorbeeld in 1908 vanwege een onenigheid tussen Kuyper en zijn collega jhr. mr. A.F. De Savornin Lohman. In 1891 vormden rooms-katholieken een eigen fractie, die in 1926 uitmondde in de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP). De theocratische Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) stamt uit 1918. Ook binnen de andere niet-christelijke ´zuilen´ ontstonden in die tijd partijen.
De ARP zat lange tijd (1901-1945) in de regering. De ARP-er dr. H. Colijn heeft hier als minister-president (1925-1926, 1933-1939) een stempel op gedrukt. Belangrijk voor de christelijke politiek in deze periode was onder andere de ´pacificatie´ in 1917, toen het christelijke onderwijs dezelfde status kreeg als het algemene onderwijs. Ook de ´Nacht van Kersten´ (1925) was cruciaal: het ARP/RKSP-kabinet viel door een SGP-motie over het Nederlandse gezantschap bij het Vaticaan. Na de Tweede Wereldoorlog, in 1946, werden de politieke kaarten opnieuw geschud en kwam de ARP ´verbijsterd´ in de oppositie terecht.
De bezwaren van Schilder
Tussen de twee wereldoorlogen klonken protesten vanuit de Gereformeerde Kerken. Binnen de rechterflank van de kerk groeide de onrust over een aantal leerstukken van Kuyper en de manier waarop de kerk en de ARP omgingen met de belijdenisgeschriften (3). Hoofdrolspeler was de theoloog en filosoof prof. dr. K. Schilder. Zijn spreekbuis was het weekblad De Reformatie, waarvan hij in 1920 medewerker en later eindredacteur geworden was. Schilder had kritiek op een aantal ´theologische constructies´ van Kuyper, zoals de ´gemene gratie´. Deze leer ging ervan uit dat ieder mens Gods wet kon doorgronden, ook zonder bekeerd te zijn. Daarnaast kon Schilder niet leven met zijn leer van de pluriformiteit van de kerk. Volgens Kuyper bestonden er vele soorten kerken omdat God nu eenmaal een pluriforme wereld had geschapen. Bovendien had Schilder moeite met de vervlakking en ´gearriveerdheid´ - men werd in zijn ogen al snel als wedergeboren beschouwd - van de Gereformeerde Kerken.
Samen met de exegeet prof. dr. S. Greijdanus en de onderwijzer A. Janse wilde Schilder de kerk weer terugbrengen naar de belijdenisgeschriften.
Greijdanus en Schilder werden in 1944 echter voor drie maanden (onrechtmatig) geschorst. Het conflict liep uit op een breuk: de twee verlieten samen met een groep gelijkgezinden de Gereformeerde Kerken en richtten de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) op.
2. 1948-1975
De oprichting van het GPV
Het kerkelijke conflict had ook politieke gevolgen. De meeste vrijgemaakt-gereformeerden vroegen zich af: ´Hoe konden zij die zulke bezwaren hadden ten aanzien van het gedachtegoed van Kuyper, lid blijven van een partij die het gedachtegoed van hem aanhing?´ Ze sneden hun ´ethisch conflict´ aan binnen de kiesverenigingen, maar kregen daar geen positieve reacties op. Na een aantal congressen over het beginselprogram van de ARP organiseerden de verontruste vrijgemaakt-gereformeerden in 1948 het ´Amersfoorts congres´ om zich te bezinnen op de eerste vijf artikelen van het ARP-program. De deelnemers verweten de ARP vooral te ver van Schrift en belijdenis verwijderd te zijn geraakt.
Onder leiding van de kiesvereniging Berkel richtte een aantal kiesverenigingen op 1 april, de laatste dag van het congres, een eigen partij op. Deze partij, die later het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) genoemd werd, moest zich weer baseren op de Bijbel en de belijdenisgeschriften. Het GPV was een kerkgebonden en getuigende beginselpartij en daarom uniek in Nederland. De partij stond onder leiding van ds. J. Francke en ds. F.A. den Boeft, de eerste voorzitter van het GPV. Veel vrijgemaakt-gereformeerden bleven lid van de ´open´ ARP, omdat ze het niet eens waren met de vorming van een exclusieve, vrijgemaakt-gereformeerde partij.
Binnen het GPV ontstond al snel een discussie over de vraag of niet-vrijgemaakt-gereformeerden ook lid moesten kunnen worden. Bovendien begon men zich af te vragen of er geen richtlijnenprogram opgesteld moest worden. Er heerste nogal wat onenigheid over deze kwesties en in 1958-1959 belandde de partij in een bestuurscrisis. Den Boeft vertrok als voorzitter en in 1960 nam het GPV een richtlijnenprogram aan. Volgens dit program, geschreven door dr. A.J. Verbrugh, had de partij ´Gods eer in het publieke leven´ tot doel.
Het GPV was in de jaren vijftig geen electoraal succes. Pas in 1963 veroverden de vrijgemaakt-gereformeerden een zetel in de Tweede Kamer. P. Jongeling, hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad en kinderboeken-auteur (onder het pseudoniem Piet Prins), nam als eerste GPV´er plaats in de Kamer. Jongeling werd een succesvol en geliefd politicus en trok ook stemmen van buiten de eigen kring. In 1971 kreeg het GPV er een tweede zetel bij en kwam Verbrugh in de Kamer.
Binnen de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) woedde in de jaren zestig een discussie over de exclusiviteit van de kerk. In 1967 lieten 25 leden in een open brief weten dat ze zich niet konden vinden in het uitgangspunt dat de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) als enigen de belijdenisgeschriften juist interpreteerden. Opnieuw een kerkelijke scheuring: de Nederlandse Gereformeerde Kerk splitste zich af.
De oprichting van het CDA
Intussen stonden ook de ontwikkelingen binnen de ARP niet stil. De partij leverde, samen met de CHU, zo veel zetels in bij de verkiezingen van 1956, dat men zich afvroeg of een zelfstandige ARP op den duur nog wel bestaansrecht zou houden. De partij zocht onder leiding van voorzitter W. Berghuis toenadering tot de CHU, maar deze partij wilde aanvankelijk niets van samenwerking weten. Na een aantal mislukte pogingen richtte de ARP zich eind jaren zestig op de Katholieke Volkspartij (KVP), de naoorlogse opvolger van de RKSP. Verontruste leden in de rechterflank van de ARP vonden de partij te radicaal worden en hadden moeite met de wens om samen te gaan met andere partijen.
De conclusie over de wil van de christelijke historischen om samen te werken bleek te vroeg getrokken. Onder druk van de oplopende stembusverliezen bleek de CHU toch bereid mee te werken aan een ´brede christelijke volkspartij´. Van 1967 tot 1971 zaten delegaties van de ARP, de KVP en de CHU regelmatig rond de tafel. Hun pogingen hadden resultaat: na een kort en intensief fusietraject en een golf van stembusverliezen voor met name de KVP en de CHU, kwam tussen 1971 en 1975 het Christen Democratisch Appl (CDA) tot stand. Bij deze ´nieuwe´ partij stonden niet de belangen van het christelijk volksdeel centraal, maar de democratie en de maatschappij als geheel. In 1977 deed het CDA voor het eerst met een gemeenschappelijke lijst mee aan de verkiezingen. Met succes, want het zetelverlies werd een halt toegeroepen. De fusie werd officieel afgerond in 1980, toen de drie oude partijen werden opgeheven.
Discussies tussen het GPV en de NEV
De ARP kampte in de jaren zestig met een vernieuwingsdrang van met name jongeren. Zij wilden af van de verzuiling en vonden christelijke partijen op confessionele grondslag ouderwets. Hun optreden zorgde ervoor dat verschillende ARP´ers zich minder thuis gingen voelen bij hun partij. Prof. dr. J.P.A. Mekkes, bijzonder hoogleraar Reformatorische Wijsbegeerte in Rotterdam, en accountant dr. P. Siebesma hadden de ARP al in 1958 in een open brief gewezen op de ´antithese´: ze voelden zich meer aangetrokken tot het gedachtegoed van het GPV, maar konden als niet-vrijgemaakt-gereformeerden geen lid worden. In 1966 richtten zij het Nationaal Evangelisch Verband (NEV) op, een ´buitenparlementaire´, niet-kerkgebonden organisatie. Het NEV zocht aansluiting bij het GPV.
Een aantal GPV´ers steunde het NEV, zoals Verbrugh en drs. J.P. de Vries, destijds medewerker van Jongeling, later hoofdredacteur van het Nederlands Dagblad. Over het algemeen stond de partij echter afwijzend tegenover de nieuwe organisatie. Men vreesde voor een conflict met de vrijgemaakt-gereformeerde achterban als het NEV een gelijkwaardige positie in de partij zou krijgen.
Toen het NEV om officiële erkenning vroeg door middel van een lijstineenschuiving, (4) besloot het GPV met de ´vreemde eend in de bijt´ om de tafel te gaan zitten. De gevreesde commotie werd werkelijkheid: dominees zegden hun lidmaatschap van het GPV op en er barstte een heftige discussie los. De Generale Verbondsraad (GVR), het partijbestuur van het GPV, besloot in 1971 niet over te gaan tot een lijstineenschuiving. Het NEV trok haar conclusies en besloot zich te gaan richten op de antirevolutionairen en christelijk-historischen die zich niet thuis voelden binnen hun partijen. Als reactie hierop gooide het GPV in mei 1972 de deur naar het NEV definitief in het slot.
In augustus 1972 werd het NEV een zelfstandige politieke organisatie. Een aantal NEVÕers stelde dit echter niet op prijs. Zij wilden liever aansluiting blijven zoeken bij het GPV en richtten de Stichting voor een Nationaal Christelijke Politiek op. De stichting was geen lang leven beschoren.
De oprichting van de RPF
Het NEV trok intussen weer andere groeperingen aan, zoals de in 1970 opgerichte Gespreksgroep AR-gezinden en het in 1972 opgerichte Antirevolutionair Jongeren Contact (ARJC), dat tegenwicht wilde bieden aan de ARJOS, de radicale jongerenafdelingen van de ARP. Op 26 oktober 1974 hielden zij samen met een aantal zelfstandige kiesverenigingen (5) in hotel Monopole te Amersfoort een conferentie over ´Reformatorische politiek op een tweesprong´. Ds. J.H. Velema en C.J. Smits, die de publiciteit voor het NEV verzorgde, spraken het publiek toe en nog dezelfde dag besloten de aanwezigen de handen ineen te slaan.
Na veel discussie over de grondslag (6) werd op 15 maart 1975 de Reformatorische Politieke Federatie (RPF) opgericht, met P. Langeler als eerste voorzitter. De RPF werd een partij voor politiek dakloze christenen en streefde van meet af aan naar integratie met andere christelijke partijen. (7) In de praktijk kwam dit erop neer dat de partij toenadering tot de SGP en het GPV zocht. Ook werd de RPF de politieke haven voor evangelischen, die zich tot dan toe nog nauwelijks hadden geroerd in de politiek.
3. 1975-1993
In 1977 deed de RPF met lijsttrekker J.P.M. Rietkerk mee aan de verkiezingen, maar zonder succes. De deelname van de RPF zorgde echter wel voor een verbrokkeling van het christelijke electoraat en kostte het GPV tot veler frustratie één zetel. De vrijgemaakt-gereformeerde partij moest zich nu opnieuw gaan bezinnen over haar ´gesloten´ karakter. Tussen beide partijen ontstond vanaf dat moment een haat-liefdeverhouding.
RPF, GPV en SGP naast en met elkaar
In 1981 werden opnieuw verkiezingen gehouden. Dit keer lukte het de RPF om door middel van een lijstverbinding met de SGP met twee man in de Tweede Kamer te komen: M. Leerling en drs. A. Wagenaar maakten hun entree. Ook het GPV en de SGP kregen nieuwe gezichten in de Kamer, respectievelijk G. Schutte en ir. B. van der Vlies. De kleine christelijke fracties hadden nu in totaal zes zetels, terwijl het grote CDA de politiek domineerde.
Het GPV weigerde een lijstverbinding met de RPF aan te gaan. Toch werd binnen het GPV van verschillende kanten de houding van de eigen partij ten opzichte van de reformatorisch politieken bekritiseerd. Een zeventigtal prominente en minder prominente GPV´ers ondertekende in 1981 een oproep aan het bestuur om een lijstverbinding met de RPF aan te gaan. Bij de daaropvolgende verkiezingen vormden het GPV, de RPF en de SGP een horizontale lijstverbinding.
Heftige spanningen tussen Leerling en Wagenaar zorgden in de jaren tachtig voor een breuk. De RPF koos de kant van Leerling en Wagenaar verliet de partij. Hij deed met een eigen lijst, AR ´86, mee aan de verkiezingen van 1986. Hij kwam niet in de Kamer, maar het gevolg was wel dat de RPF veel electoraat verloor en haar tweede zetel moest inleveren.
Bij de verkiezingen van 1989 behaalde het GPV een tweede zetel dankzij het populaire Kamerlid Schutte. E. van Middelkoop kwam de eenmansfractie versterken. De SGP en de RPF bleven staan op respectievelijk drie zetels en één zetel. Pas in 1994 boekte de RPF weer zetelwinst. Onder leiding van L. van Dijke wist de partij toen drie zetels te bemachtigen. Naast hem kwamen mr. A. Rouvoet en D. Stellingwerf in de Kamer. Het GPV en de SGP behielden hun zetels tijdens deze verkiezingsronde. Samen bemanden de kleine christelijke partijen nu acht zetels in de Tweede Kamer. Na deze verkiezingen liet de roep om samenwerking de twee nagenoeg identieke partijen RPF en GPV niet meer met rust.
4. 1993-2000
De ChristenUnie daagt
De vrijgemaakt-gereformeerde zuil had eind jaren tachtig, begin jaren negentig met een aantal ontwikkelingen te maken. Ten eerste was er na twaalf jaar eindelijk zetelwinst voor het GPV: het ´Schutte-effect´. Daarnaast besloot het Nederlands Dagblad (ND) als eerste vrijgemaakte organisatie zijn statuten te verruimen. Het ND wilde niet meer uitsluitend een krant voor vrijgemaakten zijn en begon bijvoorbeeld redacteuren uit andere kerken aan te nemen. In de derde plaats groeide de kritiek op de gesloten cultuur van de eigen zuil. De kerk was in beweging en de drang om naar buiten te treden nam voorzichtig toe. Vooraanstaande GPV´ers, zoals de ethicus prof. dr. J. Douma, pleitten steeds vaker voor een ´open´ partij.
Het ND kreeg in 1993 navolging van het GPV. Na een interne discussie verruimde de partij het ledenbeleid, zodat ook andere confessionele christenen bestuurlijke functies konden vervullen binnen het GPV. Deze ´openstelling´ betekende het startsein voor de toenadering tot de RPF. Het formele verschil tussen de twee partijen werd nu immers wel heel klein. Voor de buitenwereld gebeurde er de eerste jaren nog weinig, maar in de ´wandelgangen´ veranderde de toon van veel GPV´ers. Men begon openlijk te discussiëren over toenadering tot de RPF. Prof. dr. R. Kuiper, nummer vier op de RPF-lijst van 1994 en vanaf 1995 directeur van het wetenschappelijk instituut van de RPF, en de GPV´er Verbrugh pleitten na de verkiezingen van 1994 in een artikel in het ND voor een ´lichte confederatie´: één programma en één lijst. Op het artikel volgden negatieve, maar ook veel positieve reacties. Ook van de zijde van de RPF oefende men publicitaire druk uit.
Pas eind 1995 voerden de besturen van het GPV en de RPF informeel overleg over verdere samenwerking. Na een serie gesprekken vroeg de RPF in 1996 officieel aan het GPV om bij de verkiezingen van 1998 met een gezamenlijke lijst uit te komen. Het GPV realiseerde zich dat deze stap definitief zou zijn en nam het ´dubbelbesluit´. Dit hield in dat de partij de komende verkiezingen nog geen gezamenlijke lijst met de RPF zou vormen, maar daarna wel officieel met de partij om de tafel zou gaan zitten om mogelijkheden te verkennen. Het GPV maakte dit besluit via de pers bekend. Binnen de RPF was men enerzijds teleurgesteld over de terughoudendheid, maar anderzijds blij met het toekomstperspectief.
Inschikken en opschuiven
Het eerste belangrijke punt voor de beide beginselpartijen was om na te denken over de grondslagen. Op 27 maart 1996 werd een grondslagencommissie in het leven geroepen met als leden: R. Kuiper, W. van Grootheest, W. Hendriks en A. Rouvoet namens de RPF en L. Hordijk, A.T. Kamsteeg, E. van Middelkoop en J. Ophoff namens het GPV. De besturen zaten intussen niet stil en kwamen op 15 november 1997 met de nota ´Samenwerken in perspectief´. Een ´verloving´ tussen de twee partijen, want daarmee maakten ze bekend intensief te willen gaan samenwerken. De Tweede-Kamerfracties presenteerden op 7 februari 1998 een manifest waarin ze hier eveneens voor pleitten. Zij wilden onder andere voortaan met gezamenlijke woordvoerders naar buiten treden. Kort daarna vergaderden de fracties voor het eerst samen.
Op 18 juni 1998 constateerde de grondslagencommissie dat één politiek organisatorisch verband mogelijk moest zijn. Zij presenteerde tevens een ontwerpgrondslag voor de nieuw te vormen partij. (8) Op advies van de commissie besloten de GVR en de Federatieraad (het RPF-bestuur) het traject voort te zetten. De leden van beide partijen mochten zich tussen oktober 1998 en april 1999 via de kiesverenigingen uitspreken over de plannen.
Transformatie, een tijdelijke en ´losse´ club van jonge mensen, vond het allemaal te voorzichtig en te omslachtig gaan. Middels kleine fora en artikelen in de krant werd het vuur opgepord, want de discussie tussen de partijen moest verdiept en verscherpt worden, vond Transformatie.
De besturen van de RPF en het GPV constateerden op 24 april 1999 dat gezamenlijk politiek optreden gesteund werd door een groot deel van de achterban. Het draagvlak voor een fusie van de partijorganisaties bleek echter veel kleiner te zijn: tachtig procent van de GPV´ers wilde het eigen ledenbeleid behouden, veertig procent van de RPF´ers eveneens.
De landelijke besturen stelden in juni van dat jaar een projectgroep en enkele werkgroepen in, die gingen werken aan voorstellen voor intensievere samenwerking. In de projectgroep namen plaats: H. Bouma (GPV), J. Cnossen, (voorzitter GPV), M. van Daalen (voorzitter RPF), M. van de Groep (GPV), Van Grootheest (RPF), A. Pothof (RPF), B. Roor (RPF) en M. van der Zee (GPV). Op 21 oktober 1999 presenteerden de partijbesturen hun plan voor de vorming van een unie: de partijen zouden politiek volledig fuseren, maar organisatorisch zouden de RPF en het GPV als eenheden blijven bestaan.
Ook de jongerenorganisaties van beide partijen wilden niet langer separaat van elkaar blijven bestaan. Een unie vonden de jongerenbesturen voor hun verenigingen echter een onwerkbare constructie. Ze besloten ´de moederpartijen tot voorbeeld te zijn´ en kozen voor een volledige fusie. Op 13 mei 2000 stemden de leden in met het advies van de besturen, onder leiding van de voorzitters K. de Snoo (Gereformeerd Politiek Jongeren Contact), drs. H. Valkenburg (RPF-jongeren) en fusiewerkgroepcoördinator drs. T. Van Stuijvenberg. Al op 23 september was de fusie rond en was PerspectieF, de jongerenorganisatie van de ChristenUnie, geboren. PerspectieF kwam onder leiding te staan van het voorzittersduo drs. A. van Kalkeren en H. Valkenburg.
22 januari 2000
Op 22 januari 2000 zetten de moederpartijen de eerste officiële stap. Tijdens een gezamenlijk congres in Ede (Gld) gaven de kiesverenigingen van het GPV en de RPF groen licht voor een politieke fusie en een organisatorische unie. Met een presentatie voor de media en het zingen van het lied "Samen in de naam van Jezus" werd de ChristenUnie voor eigen publiek en voor de pers gepresenteerd.
Van Daalen, sinds mei 1998 RPF-voorzitter, werd op 27 mei 2000 gekozen tot voorzitter van de ChristenUnie. Kort daarna gingen de Tweede-Kamerfracties op in één ChristenUnie-fractie, onder leiding van Van Dijke. Op 1 februari 2001 zette Schutte een punt achter twintig jaar Kamerlidmaatschap. GPV-er Arie Slob nam zijn plek in. Diezelfde maand werd senator K. Veling door het bestuur voorgedragen als eerste lijsttrekker van de ChristenUnie. Hij werd gekozen tijdens het derde Uniecongres.
Tijdens datzelfde congres werd een motie van PerspectieF aangenomen om binnen twee jaar toe te werken naar een organisatorische fusie. Het tij was blijkbaar snel gekeerd. Wat aanvankelijk ongewenst en niet nastrevenswaardig genoemd werd, wilden de kiesverenigingen twee jaar later tóch bereiken: een volledige fusie tussen de twee partijen. Dit proces moet volgens de motie vóór 2003 worden gestart.
5. 2000-heden
Lokale unievorming
Na het besluit tot de vorming van de ChristenUnie stond de uniering op lokaal niveau centraal. Doel was om in 2002 bij de gemeenteraadsverkiezingen in zoveel mogelijk gemeenten als ChristenUnie deel te nemen aan de verkiezingen. Voor die tijd waren er al enkele herindelingsverkiezingen waar de ChristenUnie voor het eerst deelnam aan de verkiezingen. Lokale afdelingen van RPF en GPV gingen in rap tempo samen in lokale ChristenUnies. In elke provincie waren er zogenaamde unieconsulenten om de kiesverenigingen te ondersteunen bij de uniering. Ook de provinciale verenigingen gingen een unie aan.
ChristenUnie op de kaart
De gemeenteraadsverkiezingen van 6 maart 2002 waren de eerste grote testcase voor de ChristenUnie. De doelstelling van de ChristenUnie was om bij de lokale verkiezingen een groei te ‘bewerkstelligen‘ van 15%. Op 6 maart werd een groei van 8% van het aantal stemmen en 6 tot 8% (9) van het aantal zetels behaald. De ChristenUnie won – gelet op de percentages per plaats - in 124 gemeenten, maar verloor in 74 plaatsen. Qua zetels won de ChristenUnie bijna nergens meer dan één zetel, bleef zij gelijk in 141 gemeenten en verloor zij één zetel in twintig plaatsen. (10)
In het kader van de vorming van de ChristenUnie was er speciaal aandacht geweest voor de zogenaamde ´Witte Vlekken´, plaatsen waar de ChristenUnie nog niet vertegenwoordigd was in de raad. Dit plan was redelijk succesvol. In de gemeenten Wieringermeer, Franekeradeel, Kapelle, Lingewaal, Rozenburg, Sneek, Winschoten, Ouderkerk (2 zetels!) en Heerhugowaard haalde de ChristenUnie voor het eerst een raadszetel. In andere gemeenten werd de kiesdrempel soms op een paar stemmen na niet gehaald. Er was een spectaculaire stemmengroei in Amsterdam (100% groei van 0,7% naar 1,4%), maar dit was net niet genoeg voor een zetel. Wel werd voor het eerst een zetel gehaald in de stadsdeelraad van Amsterdam Zuidoost.
Opvallend was de groei in het aantal ChristenUnie-wethouders (van 38 naar 63 wethouders; dat is een groei van 66%). In veel gemeenten werd de jarenlange inzet van RPF en GPV fracties beloond met een wethouderspost. Door de invoering van het dualistische stelsel, waardoor wethouders geen plaats meer hadden in de raad, kwam er plaats voor nieuwe raadsleden voor de ChristenUnie.
15 mei 2002
Met de verkiezingen voor de Tweede Kamer op 15 mei 2002 zouden voor het eerst vertegenwoordigers van de ChristenUnie in de Kamer worden gekozen. De aanloop naar deze verkiezingen was ongekend spannend. De opkomst van Pim Fortuyn - eerst als lijsttrekker van de nieuwe partij Leefbaar Nederland, later als lijsttrekker van de Lijst Pim Fortuyn (LPF) - voorspelden een aardverschuiving in de Nederlandse politiek ten koste van de paarse regeringspartijen PvdA, VVD en D66.
Bij de gemeenteraadsverkiezingen haalden lokale partijen spectaculaire winsten. Fortuyn kwam met 17 zetels in de Rotterdamse gemeenteraad. De resultaten van de gemeenteraadsverkiezingen stemden voor de ChristenUnie hoopvol voor de landelijke verkiezingen op 15 mei 2002. In de maanden voorafgaande aan de verkiezingen stond de ChristenUnie bovendien permanent op 1 a 2 zetels winst. (11) Het CDA bleef in de peilingen stabiel rond de 30 zetels.
Met de moordaanslag op Pim Fortuyn op 6 mei 2002 veranderde echter alles. De verkiezingscampagnes kwamen stil te liggen, maar de verkiezingen zouden doorgaan. Naar de verkiezingsuitslag kon alleen maar gegokt worden. Zou de LPF door de aanslag stemmen winnen of zouden stemmers teruggaan naar de traditionele partijen? De maandag voor de verkiezingen stond de ChristenUnie in een peiling van het NIPO nog op 4,3% wat goed zou zijn voor 6 zetels. Interview gaf een dag later 3,4%, 5 zetels. De klap kwam dan ook op de avond van de verkiezingen hard aan. De ChristenUnie haalde slechts 2,5% (verlies van circa 40.000 stemmen), goed voor 4 zetels dankzij de lijstverbinding met de SGP. De SGP haalde welliswaar zo´n 10.000 stemmen meer maar moest ook een zetel inleveren. Ervaren kamerlid Dick Stellingwerf en net ingewerkt kamerlid Arie Slob moesten de fractie verlaten. Een week na de verkiezingen bleek ook Eimert van Middelkoop zijn zetel te moeten opgeven. Tineke Huizinga-Heringa (nummer 7 op de kandidatenlijst) was als eerste vrouw op de lijst met voorkeurstemmen verkozen tot kamerlid.
Bouwen aan de Basis
De onverwacht teleurstellende resultaten van de verkiezingen waren voor het bestuur aanleiding de verkiezingscampagne grondig te evalueren. De directeuren van het Wetenschappelijk Instituut en het Landelijk Bureau, Roel Kuiper en Peter van der Bijl, kregen de opdracht een evaluatierapport te schrijven. Op 22 juni werd in Barneveld een extra UnieCongres georganiseerd waarin werd gesproken over de aanbevelingen uit dit rapport "Bouwen aan de Basis" en werd gestemd over 27 door kiesverenigingen ingediende moties. Elders op deze site is meer informatie hierover te vinden.
Voetnoten
1) Een beginselpartij is een partij die zich bij het bedrijven van politiek sterkt laat leiden door een expliciet geformuleerde grondslag. Met name de orthodox-christelijke partijen in Nederland zijn als zodanig te typeren. De grondslag van het GPV is: "De Heilige Schrift, waarvan de Drie Formulieren van Enigheid van de Gereformeerde kerken in Nederland, gehandhaafd in de vrijmaking dezer kerken, de hoofdsom leren, is de enige grondslag en regel van het verbond, ook voor het staatkundig leven." (statuten GPV, artikel 2). De grondslag van de RPF is: "De RPF aanvaardt als enige norm voor haar politieke denken en handelen het onfeilbare en gezaghebbende Woord va God zoals ten aanzien daarvan ook beleden wordt in de Drie Formulieren van Enigheid. Zij wil zich hierbij laten leiden door de christelijke levensovertuiging zoals die in het reformatorische grondmotief van schepping, zondeval en verlossing door Jezus Christus tot uitdrukking wordt gebracht." (statuten RPF, artikel 3).
2) In die tijd was er sprake van een censuskiesrecht, waardoor alleen bepaalde vermogende Nederlands actief en passief kiesrecht hadden. Het gewone, vaak arme volk had geen deel aan de Nederlandse politiek.
3) De Drie Formulieren van Enigheid: drie documenten met belijdenissen en artikelen aangaande de geloofsleer in de gereformeerde kerken: de Nederlandse Geloofsbelijdenis uit 1561/62, de Heidelbergse Catechismus uit 1563 en de Dordtse Leerregels uit 1618/19.
4) Een politieke partij kan een lisjtverbinding aangaan met een of meerdere verwante partijen. Bij een vertical lijstverbinding (of ´lijstineenschuiving´) treden de partijen als één geheel op. Bij een horizontale lijstverbinding worden de reststemmen bij elkaar opgeteld, zodat een van de deelnemende partijen een eventuele restzetel toegewezen krijgt.
5) Het betreft de kiesverenigingen Dronten, Hasselt, Kampen, Wezep, Staphorst-Rouveen, Urk en IJsselmuiden. Deze verenigingen hileden in mei 1974 reeds een gezamenlijke vergadering onder leiding van drs. W. Meijer en J.P.M. Rietkerk.
6) In de grondslag van de RPF zijn de eisen van drie ´hoofdstromen´ verwerkt: de ene groepering wilde de Drie Formulieren van Enigheid er duidelijk in verwerkt zien, de andere stroming wilde dat liever beperkt houden, een derde wilde ´het reformatorische grondmotief van schepping, zondeval en verlossing´ erin opnemen.
7) De missie van de RPF is als volgt geformuleerd: "De RPF streeft naar samenwerking met andere, niet aangesloten politieke groeperingen, die evenals de RPF een beleid voorstaan op basis van Gods Woord."
8) De proeve van een grondslag luidde als volgt: "De partij belijdt Gods soevereiniteit over het staatkundig leven, de overheid als dienaresse Gods en de roeping van de christen in de samenleving. Zij fundeert haar politieke overtuiging op de Bijbel, het geïnspireerde en betrouwbare Woord van God, die door de Drie Formulieren van Enigheid wordt nagesproken."
9) Er zijn interpretatieverschillen mogelijk m.b.t. de gezamenlijke lijsten met de SGP
10) Het aantal raadszetels van de ChristenUnie nam toe van 305 tot 331.
11) Op 12 april 2002 haalde de ChristenUnie in de peiling van bureau Interview 5,3%. Dit zou goed zijn voor 7 zetels. Indien de ChristenUnie geen lijstverbinding zou hebben met de SGP zou het zelfs 8 zetels zijn (regeringspartij D66 stond die dag op 5,2%, ook 8 zetels).
Onderstaand overzicht is grotendeels afkomstig uit bijlage 1 van het boek "Inschikken en opschuiven; Mensen over de ChristenUnie"
Het ontstaan van christelijke partijen in Nederland
1847 Mr. G. Groen van Prinsterer schrijft Ongeloof en Revolutie
1849-1866 Groen van Prinsterer zes keer in de Tweede Kamer
1874 Kuyper komt in de Tweede Kamer
1878 Ontwerpschoolwet van mr. J. Kappeyne van de Coppello. Kuyper organiseert een Volkspetitionement (300.000 handtekeningen), omdat de schoolwet het christelijk onderwijs in gevaar zou brengen
1879 Oprichting Anti-Revolutionaire Partij (ARP) door Kuyper. Het richtlijnenprogramma van de eerste Nederlandse politieke partij heet ´Ons Program´
1886 Grote groep ´dolerenden´ verlaat de Nederlandse Hervormde Kerk o.l.v. Kuyper
1887 Christelijke gereformeerden richten Christelijk Historische Kiezersbond Marnix op. Deze partij was niet succesvol, men bleef ARP stemmen
1888-1891 Confessionele meerderheid in de Tweede Kamer o.l.v. ARP´er mr. A.E. baron Mackay. Subsidie voor christelijke scholen
1892 Dolerenden en een deel van de afgescheidenen (die de Hervormde Kerk in 1834 verlaten hadden) richten de Gereformeerde Kerken in Nederland op
1894 Vrije Antirevolutionairen o.l.v. jhr. mr. A. F. De Savornin Lohman scheiden zich van ARP af
1896 Totstandkoming van een rooms-katholieke politieke fractie, voorloper van de Rooms Katholieke Staatspartij
1897 Oprichting van de Christelijk-Historische Kiezersbond
1898 Oprichting van de Bond van Kiesverenigingen op Christelijk-Historische grondslag
Confessionele partijen delen de lakens uit
1901-1940 ARP vrijwel onafgebroken in de regering
1901-1905 ARP´er Kuyper minister-president
1905 De Synode van de Gereformeerde Kerken haalt ´de 21 woorden´ uit artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis
1908 Oprichting Christelijk-Historische Unie (CHU), bestaande uit de Christelijk-Historische Kiezersbond, de Bond van Kiesverenigingen op Christelijk-Historische grondslag en de Vrije Antirevolutionairen
1908-1913 ARP-er Th. Heemskerk minister-president
1917 ´Pacificatie´: recht op bijzonder (christelijk) onderwijs en algemeen kiesrecht constitutioneel vastgelegd
1918 Oprichting Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) o.l.v. ds. G.H. Kersten
1919 Kiesrecht voor vrouwen vastgesteld op voorstel van de liberaal Hendrik P. Marchant
1921 Oprichting van de theocratische Hervormd-Gereformeerde Staatspartij (HGS) o.l.v. ds. C.A. Lingbeek
1922-1945 Kersten namens SGP met één zetel in de Tweede Kamer
1925 SGP behaalt tweede zetel
1925-1961 Ds. P. Zandt namens SGP in de Tweede Kamer
1925 HGS behaalt één zetel, Lingbeek namens HGS in de Tweede Kamer
1925 ´Nacht van Kersten´: ARP/RKSP-kabinet valt over het Nederlands gezantschap bij het Vaticaan *
1925-1926 ARP-er dr. H. Colijn minister-president
1926 Oprichting Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP)
1929-1937 Ir. C.N. Van Dis namens SGP in de Tweede Kamer
1933-1939 ARP´er Colijn opnieuw minister-president
1940-1945 ARP´er P. Gerbrandy minister-president in ballingschap
* De RKSP werd in 1926 opgericht. Daarvoor waren de katholieken georganiseerd in de Algemeene Bond van RK-kiesverenigingen, die informeel ook al RKSP werd genoemd. Deze bond was in mei 1904 ontstaan.
Ontstaan van het GPV en de RPF, fusieplannen en fusie tussen KVP, ARP en CHU
1944 Prof. dr. K. Schilder en prof. dr. S. Greijdanus geschorst door de Gereformeerde Kerken; ontstaan van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt)
1945 Kersten uit Tweede Kamer ´gezuiverd´ wegens zijn visie op Duitse bezetter
1946 HGS en een aantal Vrij Christelijk-Historischen gaan op in de Protestantse Unie. Deze partij haalt de Tweede Kamer echter niet
1946 CHU wijst een samenwerkingsverband met ARP af
1946-1971 Van Dis opnieuw namens SGP in de Tweede Kamer
30/03/1948-01/04/1948 ´Amersfoorts congres´ om de eerste vijf artikelen van het ARP-program te onderzoeken. Oprichting van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV). Ds. F.A. den Boeft wordt eerste voorzitter van deze ´gesloten´, vrijgemaakt-gereformeerde, voornamelijk getuigende partij
1956-1963 D. Kodde namens de SGP in de Tweede Kamer
1957 Gesprekken over samenwerking tussen ARP, CHU en SGP lopen op niets uit. CHU wijst ARP opnieuw af
1958 SGP neemt artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (theocratie) onverkort op in beginselprogramma
1958-1959 Bestuurscrisis in GPV over het al dan niet vormen van een politiek richtlijnenprogram; Den Boeft stapt op
1960 GPV verlaat haar getuigende karakter en neemt een richtlijnenprogram aan, geschreven door dr. A.J. Verbrugh
1961-1967 Ds. M.A. Mieras namens de SGP in de Tweede Kamer
1963 GPV verovert voor het eerst één zetel in de Tweede Kamer
1963-1977 P. Jongeling namens het GPV in de Tweede Kamer
1963-1981 Ds. H.G. Abma namens de SGP in de Tweede Kamer
1966 Verontruste ARP´ers richten het Nationaal Evangelisch Verband (NEV) op. Ze voelden zich aangetrokken tot het gedachtegoed van het GPV, maar konden als niet-vrijgemaakt-gereformeerden geen lid worden. NEV zoekt aansluiting bij GPV. GPV´ers reageren verschillend: Verbrugh en J.P. de Vries staan er positief tegenover, Jongeling terughoudend
1967 Open brief van 25 vrijgemaakt-gereformeerden, die zich o.a. niet kunnen vinden in de exclusieve kerkopvatting van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Kerkscheuring en ontstaan van Nederlands Gereformeerde Kerk
1967-1986 Ir. H. van Rossum namens de SGP in de Tweede Kamer
1970 De verontruste ARP´ers prof. dr. Drogendijk, prof. dr. G.A. Lindeboom en prof. dr. A. Troost richten de ´Gespreksgroep AR-gezinden´ op
1971 Generale Verbondsraad van GPV besluit geen lijstineenschuiving met NEV aan te gaan
1971 GPV van één naar twee zetels in de Tweede Kamer, Verbrugh namens het GPV in de Tweede Kamer
1971-1994 C.N. van Dis jr. namens de SGP in de Tweede Kamer
1972 NEV gaat na mislukte poging tot samenwerking met GPV zelfstandig verder. Enkele NEV´ers, die niet los van het GPV willen opereren, richten Stichting voor een Nationaal Christelijke Politiek op. Deze stichting bestaat slechts kortstondig
1972 Oprichting van Reformatorisch Politiek Jongerenorgaan Concreet (RPJC) als tegenwicht van de radicale ARP-jongerenafdeling (ARJOS). Drs. J.G. van der Land wordt voorzitter
1971-1975 KVP, ARP en CHU werken toe naar één christelijke volkspartij: Christen Democratisch Appel (CDA)
1974 NEV, ARJC, ´gespreksgroep´ en een aantal kiesverenigingen houden gezamenlijke conferentie in hotel Monopole te Amersfoort. Ds. J.H. Velema en C.J. Smits dringen aan op een bundeling van krachten
1975 Eerste CDA-congres
15/03/1975 NEV, ARJC, ´gespreksgroep´ en een verband van een aantal kiesverenigingen richten de Reformatorische Politieke Federatie (RPF) op. Deze partij neemt in haar missie op dat de bijbelgetrouwe partijen moeten worden samengebracht. P. Langeler wordt de eerste voorzitter
1976-1980 Fusietraject KVP, ARP, CHU
1977 CDA doet voor het eerst mee aan de verkiezingen en behoudt zetelaantal KVP, ARP en CHU
1977 RPF doet met lijstrekker J.P.M. Rietkerk zonder succes mee aan de verkiezingen. GPV verliest ´dankzij´ RPF haar tweede zetel
1980 Volledige fusie KVP, ARP en CHU: CDA één organisatie
1981 RPF behaalt twee zetels bij verkiezingen, GPV blijft op één zetel staan
1981-1994 M. Leerling namens de RPF in de Tweede Kamer
1981-1985 Drs. A.D. Wagenaar namens de RPF in de Tweede Kamer
1981-2000 G. Schutte namens het GPV in de Tweede Kamer
1981-heden Ir. B.J. van der Vlies namens de SGP in de Tweede Kamer
1981 Zeventigtal GPV´ers dringt in open brief aan op lijstineenschuiving RPF en GPV
1983-heden E. Schuurman namens RPF in de Eerste Kamer
1984 Dr. J. Blokland wordt voorzitter van het GPV
1985 Kamerlid Wagenaar verlaat de RPF na ernstige crisis
1986 Wagenaar doet met eigen AR´86 mee aan de verkiezingen, zonder succes. RPF terug naar één zetel
1986-2002 Mr. dr. J.T. van den Berg namens de SGP in de Tweede Kamer
1989 GPV wint een zetel tijdens de verkiezingen, RPF blijft op één zetel staan
1989-2002 E. van Middelkoop namens GPV in de Tweede Kamer
1991-2002 Dr. K. Veling namens het GPV in de Eerste Kamer
RPF en GPV gaan op in de ChristenUnie
1993 GPV verruimt haar statuten zodat ook niet-vrijgemaakt-gereformeerden lid kunnen worden van de Generale Verbondsraad (GVR), het bestuur van het GPV
1994 RPF komt o.l.v. L. van Dijke met drie zetels terug in de Tweede Kamer, GPV opnieuw met twee zetels in de kamer
1994-heden Van Dijke, mr. A. Rouvoet en D. Stellingwerf (tot mei 2002) namens de RPF in de Tweede Kamer
v.a. 12/1995 GPV- en RPF-besturen plegen regelmatig informeel overleg inzake samenwerking
24/02/1996 RPF pleit voor gezamenlijke lijst bij de Kamerverkiezingen van 1998. GPV neemt ´dubbelbesluit´: de komende verkiezingen nog geen samenwerking, daarna met de RPF om de tafel om mogelijkheden tot samenwerking te verkennen
27/03/1996 ´Grondslagencommissie´ gaat de mogelijkheid voor politieke samenwerking in kaart brengen. Leden: W. van Grootheest (RPF), W. Hendriks (RPF), R. Kuiper (RPF), Rouvoet (RPF), L. Hordijk (GPV), A.T. Kamsteeg (GPV), Van Middelkoop (GPV) en J. Ophoff (GPV)
15/11/1997 Partijbesturen RPF en GPV presenteren de nota ´Samenwerken in perspectief´. ´Verloving´ van de partijen: ze maken bekend intensief te willen gaan samenwerken
07/02/1998 Kamerfracties RPF en GPV presenteren een manifest waarin zij aangeven intensief te willen gaan samenwerken
10/03/1998 RPF en GPV houden eerste gezamenlijke fractievergadering
18/06/1998 Grondslagencommissie concludeert dat beide partijen als één politiek organisatorisch verband moeten kunnen optreden en presenteert een proeve van grondslag. Generale Verbondsraad en Federatieraad (RPF-bestuur) besluiten het traject tot samenwerking te intensiveren
10/1998-4/1999 Leden mogen zich uitspreken over de mogelijkheid tot samenwerking RPF-GPV
25/01/1999 Oprichting TransFormatie door G. J. Seegers, drs. R. Freeke en drs. M. Rasch. Doel: discussie rond het samengaan van RPF en GPV
24/04/1999 GPV- en RPF-bestuur constateren dat er een breed draagvlak is voor gezamenlijk politiek optreden. Voor organisatorisch samengaan is minder draagvlak: 80% van GPV´ers wil eigen ledenbeleid behouden, 40% van RPF´ers ook
15/05/1999 M. van Daalen voorzitter van de RPF
08/06/1999 RPF en GPV vormen één fractie in de Eerste Kamer. Egbert Schuurman wordt fractievoorzitter. De fractie groeit van 2 naar 4 zetels. Nieuwe Kamerleden zijn Cees van Bruchem (RPF) en Jurn de Vries (GPV).
22/06/1999 RPF- en GPV-bestuur stellen projectgroep en werkgroepen in, die voorstellen voor intensievere samenwerking moeten doen. Leden projectgroep: H. Bouma (GPV), J. Cnossen, (voorzitter GPV), Van Daalen (RPF), M. van de Groep (GVP), Van Grootheest (RPF), A. Pothof (RPF), B. Roor (RPF), M. van der Zee (GPV)
21/10/1999 Partijbesturen presenteren plan voor een unie
22/01/2000 Kiesverenigingen RPF en GPV geven tijdens een gezamenlijk congres in Ede (Gld) groen licht voor een politieke fusie en een organisatorische unie. Oprichting ChristenUnie
02/2000 Tweede-Kamerfracties GPV en RPF vergaderen voortaan gemeenschappelijk als ´ChristenUnie-fractie´.
13/05/2000 RPF- en GPV-jongeren o.l.v. drs. H. Valkenburg (RPFJ) en K. de Snoo (GPJC) besluiten in één organisatie op te gaan
27/05/2000 RPF-voorzitter Van Daalen wordt tevens eerste voorzitter ChristenUnie
23/09/2000 GPJC en RPFJ gaan na kort fusietraject op in PerspectieF, de ChristenUnie-jongeren. Drs. A. van Kalkeren (GPV) en Valkenburg (RPF) vormen voorzittersduo
17/01/2001 GPV-senator en rector Veling wordt voorgedragen als eerste lijsttrekker van de ChristenUnie. Tevens presentatie van de concept-kandidatenlijst voor de ChristenUnie
01/02/2001 Schutte verlaat na twintig jaar de Tweede Kamer. GPV´er A. Slob neemt zijn plaats in
13/03/2001 Tweede-Kamerfracties GPV en RPF gaan officieel op in één ChristenUnie-fractie. Van Dijke wordt fractievoorzitter
24/03/2001 Veling wordt door het derde Uniecongres gekozen tot lijsttrekker van de ChristenUnie. Tevens wordt de volledige kandidatenlijst vastgesteld en wordt er een motie van PerspectieF aangenomen om binnen twee jaar te komen tot voorstellen voor organisatorische fusie.
27/03/2001 RPF/GPV fractie Eerste Kamer heet voortaan ChristenUnie.
06/03/2002 ChristenUnie boekt winst bij gemeenteraadsverkiezingen.
15/05/2002 ChristenUnie haalt 4 zetels bij kamerverkiezingen. Arie Slob, Dick Stellingwerf en Eimert van Middelkoop verlaten de fractie. Tineke Huizinga wordt met voorkeurstemmen verkozen. Kars Veling wordt fractievoorzitter. De SGP verliest haar derde zetel. Mr. dr. J.T. van den Berg verlaat de SGP-fractie.
28/05/2002 Bert Groen wordt geinstalleerd als kamerlid van de ChristenUnie in de Eerste Kamer als opvolger van Kars Veling.
22/06/2002 Extra UnieCongres in Barneveld voor evaluatie verkiezingen. Bespreking rapport "Bouwen aan de Basis".