Overheid, blijf uit het hoofd van mijn kind
Waar leert een kind wat goed en kwaad is? Wat juist handelen is? Hoe je samenleeft? Waar leert een kind delen en wachten op zijn beurt? Waar leren kinderen, kort weg, wat het goede leven is?
Het antwoord zal geen verrassing zijn. Allereerst leert een kind dat binnen het gezin waar het opgroeit. In dat gezin, bij de ouders, ligt de eerste verantwoordelijkheid. Daarnaast is er de school, waar kinderen het grootste deel van hun jeugd te vinden zijn. Scholen leiden de toekomstige generaties op en hebben veel invloed op de vorming van jongeren tot verantwoordelijke volwassenen die klaar zijn voor het openbare leven. Dat is een enorme verantwoordelijkheid voor leraren en het is dan ook belangrijk dat ieder kind een school vindt die bij hem of haar past. Scholen zijn, in de visie van de ChristenUnie, een verlengstuk van de thuissituatie.
In Nederland hebben we al ruim honderd jaar onderwijsvrijheid in de vorm van gelijke bekostiging van openbaar en bijzonder onderwijs. Dat onderwijssysteem moeten we koesteren. Scholen kunnen op basis van hun visie en identiteit de lessen vormgeven. De overheid bepaalt de eindtermen en kerndoelen - dus wat de kinderen moeten kennen en kunnen - maar de scholen bepalen hoe er les gegeven wordt. Ouders kiezen een school tegenwoordig vaak op nabijheid, maar toch ook heel vaak toch ook op sfeer en pedagogiek, op mensbeeld en maatschappijvisie. Kortom: dat wat wij levensovertuiging en identiteit plachten te noemen.
Deze week heb ik in de Tweede Kamer gedebatteerd over de herziening van het curriculum voor het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Het debat ging over een cruciale zaak: Wat worden in de toekomst de kerndoelen van het onderwijs, zoals voorgeschreven door de overheid? Wat moet elke leerling in Nederland aan het eind van zijn of haar schooltijd kennen en kunnen?
Ik merk dat veel politieke partijen dan de neiging hebben om daarin te ver te gaan. De politiek lijkt namelijk voor te willen schrijven wat een nette Nederlandse modelburger zou moeten vinden en denken. Niet kennen en kunnen, maar: welke meningen en opvattingen accepteren we wél en welke meningen en opvattingen horen kinderen niet te hebben? Dat is mij een doorn in het oog. De politiek legt daarmee een staatsmoraal op aan de kinderen. En bovendien is er weinig oog voor minderheidsstandpunten, die toch ook welkom horen te zijn in een democratie. Het gevaar in Nederland dreigt dat je kind van de overheid moet vinden wat de meerderheid vindt.
Scholen zijn waardengemeenschappen van leraren en ouders. Maar mag je ook in de toekomst nog waarden uitdragen die afwijken van het meerderheidsstandpunt? Vanwege bezorgdheid over islamitische scholen (en bij sommige politici ook over reformatorische scholen), waren sommige Tweede Kamerleden in het debat opvallend scherp in hun woorden als het ging om de kerndoelen over seksuele diversiteit of het onderwerp burgerschap.
Zeker, zoals elke vrijheid, heeft ook onderwijsvrijheid een grens. De rechtsstaat moet worden geëerbiedigd en kinderen moeten leren omgaan met verschillen. Daar zijn alle Tweede Kamerleden het wel over eens. Maar daar doet zich nu juist een opvallend verschijnsel voor: Politici die erop hameren dat het curriculum niet alleen gaat over ‘kennen en kunnen’, maar die ook willen bepalen wat scholen (en kinderen) moeten ‘vinden’, leggen hun standpunt als enig juiste, objectieve standaard eigenlijk op aan de rest van de samenleving. Men acht zichzelf neutraal en de ander afwijkend. Daarmee worden verschillen weggepoetst, ontkend of ronduit als verwerpelijk gedefinieerd.
Deze politici willen dat kinderen leren omgaan met verschillen, maar zelf tonen ze juist helemaal niet met die verschillen te kunnen omgaan. Ik maak me daar grote zorgen over omdat we in de loop van de tijd hebben gezien dat in de Tweede Kamer de partijen die zichzelf a-religieus (en daarmee volgens hun definitie neutraal) noemen, inmiddels een meerderheid lijken te vormen. In het huidige regeerakkoord hebben we nog kunnen afspreken dat de onderwijsvrijheid niet wordt ingeperkt, maar welke partijen schrijven het volgende regeerakkoord?
Als het gaat om burgerschap en de kerndoelen, dan is het belangrijk dat leerlingen de spelregels van onze democratische rechtsstaat kennen, dat ze weten van de diversiteit in onze pluriforme samenleving en dat ze daar mee leren omgaan. Dat ze weten welke vrijheden en verantwoordelijkheden we in dit land hebben. Dat mag de overheid allemaal voorschrijven. Maar dat moet beperkt blijven tot kennen en kunnen. Wat je moet vinden en denken, is deel van de opvoeding. De overheid moet uit je hoofd blijven. Dat is niet alleen onderwijsvrijheid, maar ook gewetensvrijheid. En op gewetensvrijheid is ons land gebouwd.
Deze column verscheen op 7 maart op www.cip.nl.