Het is mooi geweest (ND column)
Toen ik me realiseerde dat het nu al zo’n twintig jaar is dat ik mijn column voor het Nederlands Dagblad schrijf, leek het me een mooi moment er een punt achter te zetten. Het is mooi geweest.
Ik geef eerlijk toe dat dat besluit samenviel met het moment dat deze krant me pas op een vrijdagmorgen even vol in de maag stompte. Ik schaam me een beetje voor de ontboezeming, maar ik zou niet eerlijk zijn als ik het nu zou verzwijgen. Als Kamerlid heb ik met vallen en opstaan een filter opgebouwd dat me helpt zo goed en zo kwaad als het gaat met kritiek om te gaan.
Dat filter houdt het tieren en schelden op sociale media op afstand van m’n ziel. Maar laat de tegenspraak van verstandige mensen door, zodat die tot me doordringt. Maar dat filter is niet afgesteld op een paginagrote foto van mij met een vrij persoonlijke, poëtische aanklacht van Koos Geerds tegen mij. Hij dichtte dat de ellende van kwetsbare mensen mijn schuld was en dat ik met vochtige ogen slechts betrokkenheid veins.
Geen pr-praatjes
Een hard verwijt dat mijn diepste motivatie en integriteit raakt en waartegen ik me onmogelijk kan verweren. Een linkse directe waar ik even niet van terug had. Ik heb me ruggelings op de bank laten vallen en heb een tijdje naar het plafond gestaard. Je hebt soms van die dagen.
Als ik zo zou stoppen, zou dat een wat bitter einde zijn. Dat zou ook geen recht doen aan de mooie jaren die we hebben gehad. In mijn werk zijn er geregeld momenten waarop ik het wat zware gevoel heb namens een hele partij te moeten spreken. Maar hier nooit. Hier heb ik me altijd vrij gevoeld ook echt mijn eigen column te schrijven.
Over m’n verdriet over een stervende vriendin, ontroering over de zorg van buurtgenoot Ad voor zijn dementerende vrouw, heilige verontwaardiging over jihadisme, weemoed bij een uit huis vertrekkende dochter, zorg over de Kerk die me zo lief is. Het mocht van mezelf in ieder geval geen politiek pr-praatje zijn, want die zijn meestal niet te lezen. Als je dan toch schrijft, kan het ook maar beter de moeite van het lezen waard zijn.
Toen ik twintig jaar geleden begon, schreef ik vooral in de krant van mijn vrijgemaakte schoonfamilie. Misschien hoopte ik als niet-vrijgemaakte schoonzoon al schrijvend ook een heel klein beetje indruk op mijn best wel vrijgemaakte schoonmoeder te maken. Nadat ik een uitgeknipte en blijkbaar tot tevredenheid stemmende column van me bij haar aantrof, kon ik me verder met volle overgave op hogere zaken richten.
Het Nederlands Dagblad is steeds meer een krant voor allerlei christenen geworden en in dat gemengde koor heb ik ook mijn partijtje mee staan zingen. En wat we delen is dat vreemde geloof dat we in deze chaotische wereld niet in de steek zijn gelaten en dat er vanuit de puinhopen van dit bestaan weer iets moois gaat opbloeien.
Tekens van hoop
Ruim twintig jaar geleden werden de machtige torens van het World Trade Center in New York aan puin gevlogen door jihadisten. Aanslagen die bijna 3000 mensen het leven kostten en die de afgelopen twee decennia in hoge mate de gang van de geschiedenis hebben bepaald. Frank Silecchia was een bouwvakker die daags na 11 september in Manhattan zijn handen uit de mouwen is gaan steken en 47 dode lichamen onder het puin vandaan sjorde.
Ergens halverwege die traumatiserende klus stuitte hij opeens op een kruis. Twee massieve, stalen, gekruiste balken. Zodra hij dat zag en hij samen met anderen het kruis tussen de puinhopen omhoog hees, wist hij: ‘God heeft ons niet in de steek gelaten!’ In mijn bescheiden hoekje van het Nederlands Dagblad heb ik als een soort schrijvende Frank Silecchia geprobeerd de gebrokenheid van deze wereld onder ogen te zien en te ontdekken dat God midden in onze brakke levens soms zomaar een hoopvol teken plaatst.
Twintig jaar lang heb ik zo geschreven. Jullie hebben dat meestal nog gelezen ook. Het is mooi geweest. En het wordt nog mooier.
Deze column verscheen eerder in Nederlands Dagblad