Schriftelijke vragen Joël Voordewind e.a. over de opvang van Syrische vluchtelingen

donderdag 17 juli 2014

Schriftelijke vragen van ChristenUnie Tweede Kamerlid Joël Voordewind als lid van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie en de Leden Van der Staaij (SGP), Gesthuizen (SP), Maij (PvdA) en Schouw (D66) aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie  

Onderwerp:   De opvang van Syrische vluchtelingen

Kamerstuk:    2014Z13494

Datum:            17 juli 2014

Vraag 1

Klopt het dat vandaag, 16 juli 2014, de eerste honderd Syrische vluchtelingen zijn aangekomen vanuit Amman? Vallen deze vluchtelingen onder de 250 Syrische vluchtelingen die conform de motie Voordewind c.s.1 zijn losgekoppeld van het jaarlijkse quotum van de 500 uitgenodigde vluchtelingen? Zo nee, wanneer zullen deze 250 Syrische vluchtelingen dan wel in Nederland opgevangen worden? Uit welke landen komen deze Syrische vluchtelingen?

Vraag 2

Klopt het tevens dat 109 uitgenodigde Syrische vluchtelingen die onder erbarmelijke omstandigheden in provisorische tenten en garageboxen in Beiroet verblijven daar nog eens zes maanden moeten wachten op vertrek naar Nederland? Klopt het bovendien dat zij moeten wachten wegens gebrek aan huisvestingsmogelijkheden in Nederland? Zo ja, hoe verklaart u deze vertraging gezien het feit dat de bovengenoemde motie in september 2013 is aangenomen?

Vraag 3

Kunt u bevestigen dat deze groep inmiddels door de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties en de Immigratie- en Naturalisatiedienst ter plaatse zijn geselecteerd?

Vraag 4

Bent u bereid deze groep zo spoedig mogelijk in Nederland op te vangen, zo nodig tijdelijk in asielzoekerscentra?

Vraag 5

Wanneer denkt u de overige 41 (van de 250) uitgenodigde Syrische vluchtelingen in Nederland op te vangen? Zijn deze vluchtelingen inmiddels geselecteerd? Zo ja, kunt u aangeven uit welke landen zij komen?

Vraag 6

Kloppen de signalen dat aan sommige vluchtelingen wordt verteld dat zij niet voor hervestiging in Nederland in aanmerking komen omdat niet bekend is waar en onder welke omstandigheden hun partner zich op dat moment bevindt en Nederland daarom meent dat er een risico bestaat op een gezinsherenigingsverzoek in de toekomst waarbij mogelijk artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag zou kunnen worden tegengeworpen? Zo ja, hoe wordt in dergelijke gevallen dan voorkomen dat het belang van een hulpbehoevende vluchteling wordt geschaad door omstandigheden waarop hij/zij geen invloed heeft of heeft gehad, te weten het niet kennen van de verblijfplaats noch de omstandigheden van het verblijf van een gezinslid?

1) Kamerstuk 19 637, nr. 1715

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

« Terug