"Wat ons bindt moet groter zijn dan ons verleden"
Over slavernij, excuses en hoop op een gezamenlijke toekomst
De excuses voor het Nederlandse slavernijverleden zijn niet het einde, maar eerder een begin van een heel proces. Want er is nog veel werk aan de winkel, in Nederland én in het Caribisch deel van ons koninkrijk. Een gesprek met Don Ceder, Tweede Kamerlid en Maikel la Rose, kandidaat-lid van de Provinciale Staten in Zuid-Holland.
Tekst: Theanne Boer • Foto’s: Anne-Paul Roukema
Don Ceder en Maikel la Rose zijn allebei geboren en getogen in Nederland, maar van Surinaamse afkomst. Stamboomonderzoek heeft bij beiden aangetoond dat ze nazaten zijn van tot slaaf gemaakten. Ook al zijn ze zelf in Nederland geboren en getogen, de excuustoespraak van premier Rutte deed hen meer dan ze vooraf hadden gedacht:
Don: “Ik was vooraf best cynisch over de toespraak van Rutte. De aanloop ernaartoe was rommelig en niet in overleg met de oud- koloniën. Dat vond ik pijnlijk en een gemiste kans. Maar toen ik de speech hoorde, deed het mij meer dan ik dacht. Het verleden werd echt benoemd en ik zag een premier die dat in het volle besef uitsprak. Later hoorde ik terug van mensen uit verschillende gemeenschappen dat het echt een snaar geraakt heeft.”
Maikel: “Ik heb er samen met mijn ouders naar gekeken en het deed me echt wat. Gek eigenlijk, want in mijn familie is er niemand die slavernij aan den lijve heeft meegemaakt. Toch kwam het erg binnen. Er was verdriet, maar ook euforie en goede hoop. Voor mij voelden die excuses als een erkenning, alsof er iets van mijn schouders wegviel. Dit is echt een nieuw startpunt. Een nieuwe mogelijkheid.”
Don: “Het slavernijverleden is een deel van wie ik ben. En ook van wie wij als Nederlanders zijn. Om Nederland en alle Nederlanders met verschillende achtergronden goed te begrijpen moeten we de geschiedenis kennen. Ook dit deel van de geschiedenis. Dan krijgen we een veel beter beeld van ons gedeeld verleden en komen we er misschien achter waar we nu naartoe moeten, een gezamenlijke toekomst.
Maikel: “Ik ben hier opgegroeid, ik houd van hachee, ik kan schaatsen, maar ik ben het met Don eens. Als het op school over de VOC ging, dan ging het over de welvaart en over de tulpenbollen en hoe dat heeft bijgedragen. Pas veel later kwamen de verhalen over de slavernij. Om bewustwording te krijgen, moeten we de volledige geschiedenis vertellen. Daar moeten we mee beginnen.
Blank bolwerk
Vorig jaar was Don met een aantal Kamerleden in Caribisch Nederland, waar ze allen zagen hoe het slavernijverleden nog altijd doorwerkt.
Don: “Die landen zijn als wingewesten gebruikt met Nederland als heersende autoriteit, en dat zie je nog altijd terug in de infrastructuur, de sociale cohesie, de indeling van het landschap, welke taal je spreekt, welke taal je niet mocht spreken, hoe je naar huidskleur kijkt, hoe je naar haartype kijkt en de verhoudingen tussen de landen in het Koninkrijk. Tot op de dag van vandaag is dat nog steeds een ding. Voor velen in Nederland is het een verleden waarvoor excuses aangeboden worden, maar voor anderen is de doorwerking nog dagelijkse realiteit. Het heden vraagt ook dat wij dit gesprek blijven voeren.”
Maikel: “Hier in Nederland werkt het ook door, vind ik. Kijk naar de arbeidsmarkt, het onderwijs, de sociaal-economische verschillen tussen bevolkingsgroepen. Ik werk bij een bank en dat is een behoorlijk blank bolwerk, hoe hoger je komt. Hoe kan dat? En hoe ervaren de mensen van kleur die daar werken dat? Daar moet het gesprek over gaan. Zo moeten we durven kijken naar het slavernijverleden en hoe dat nu doorwerkt.” Don: “Het onderwijs speelt een belangrijke rol. Wiens verhaal vertellen we en zetten we centraal? Wat pijnlijk is, is dat helden waar we over gelezen hebben op school en trots op zijn, tegelijkertijd de schurken waren in de ogen van andere gemeenschappen in ons Koninkrijk. Dat is een heftige boodschap en dat doet iets met het gevoel van identiteit als Nederlander. Ik zie dat wat betreft dit onderwerp er vaak geen sprake is van onwil, maar van onwetendheid. We hebben dus echt vaker ontmoetingen en gesprekken nodig. Die moeten we bewust faciliteren. In de Kamer, in de grote steden, de regio, binnen de kerken en ook binnen de ChristenUnie.”
Vredestichters
Al voordat Don Ceder in de Kamer zat, pleitte Arie Slob voor excuses. De ChristenUnie is een van de eerste partijen geweest die dit onderwerp geagendeerd heeft, vertelt Don: “Ik vind dat een heel christelijke houding. Wij zijn geroepen tot verzoening, wij zijn vredestichters en hebben de opdracht om mensen en gemeenschappen te bevestigen in hun gelijkwaardigheid, omdat we allemaal naar het beeld van God geschapen zijn.”
“Het geloof maakt je vrij, je hebt een nieuwe identiteit in Christus”, vult Maikel aan: “Maar het is ook zo dat de waarheid vrijmaakt en daar zit ook ongemak. Het is ongemakkelijk om de volledige waarheid vertellen. Want de ander kan schuldgevoel krijgen of boos worden. Maar als je met elkaar in gesprek blijft, wordt dat ongemak op den duur minder en kom je dichterbij elkaar. En pas dan kun je naar praktische oplossingen kijken.”
Is Keti Koti als nationale feestdag, een vrije dag voor iedereen, zo’n praktische oplossing? Misschien wel, maar laat dat juist een uitkomst zijn van gesprekken dat je met elkaar voert en ga dat niet nu al met een klein groepje invullen, vindt Don: “Als je een gezamenlijk verleden met elkaar hebt, betekent dat nog niet automatisch dat je een gedeelde toekomst met elkaar ervaart. Je moet dat samen met elkaar vormgeven. En dan heb ik het niet alleen over Nederland, maar ook over Suriname en Caribisch Nederland. Dat maakt het complex en het kost tijd om dat goed uit te vogelen. Ik denk dat het een hele grote fout zou zijn om te zeggen: ‘Oké, die excuses hebben we gehad en wij weten nu wat nodig is om de toekomst vorm te geven. Een zak geld en klaar.’ We moeten niet opnieuw in die val trappen.”
Een zak geld en klaar
Over geld gesproken... Is een financiële impuls voor onze Caribische gebiedsdelen, als vorm van herstelbetaling een goed idee? Don: “Op Curaçao zei een parlementariër tegen mij dat excuses alleen oprecht zijn als dat ook gepaard gaat met veranderd gedrag. Daar heeft hij volgens mij gelijk in. Als blijkt dat er nog schade is als gevolg van dat verleden, dan moeten we kijken hoe dat te herstellen valt. Niet alleen sociaal- economisch maar ook op het gebied van bijvoorbeeld educatie. Ook als woordvoerder Koninkrijksrelaties weet ik dat er nog veel ongelijkheid is binnen het Koninkrijk en we hebben echt nog wat werk te verzetten.”
Maikel: “Het gaat ook om kansen creëren. De ongelijkheid is nog zo groot. Ik vind dat we kansen moeten creëren voor Caribische Nederlanders in de zin van scholing, banen en huisvesting. Dat geeft ook herstel van identiteit. Excuses aanbieden en dan allebei weer onze kanten opgaan, dat werkt niet. En eenheid voelen als er wordt gevoetbald is ook niet genoeg. Ik hoop dat er in alle lagen van de bevolking genoeg kansen komen voor iedereen en dat we op een normale manier leren samenleven en samenwerken. Dat het niet wij tegen zij blijft, maar er verbinding komt, dat hoop ik.”
Wat maakt ons trots?
“Ik ook”, zegt Don: “Maar ik blijf kritisch. Want het is niet vanzelfsprekend dat wij een koninkrijk hebben, waarvan de grens zich over verschillende continenten uitstrekt.
Als wij niet uitkijken, dan is het verleden het enige wat Nederland en het Caribisch deel van het koninkrijk verbindt. En dat is niet genoeg. We moeten binnen het koninkrijk op zoek gaan naar wat ons bindt in de toekomst. Wat maakt ons trots om nu onderdeel te zijn van één koninkrijk?
Als christenen weten wij dat identiteit heel belangrijk is. Juist ook omdat wij, Maikel zei het al, identiteit vinden in Christus. Identiteit is in Nederland een heel beladen, bijna ongrijpbaar onderwerp, maar het bepaalt hoe je naar jezelf en naar de wereld kijkt. En hoe ongrijpbaar ook, juist christenen hebben daar een goed antwoord op, ook wanneer dat moeilijke gesprekken oplevert. Daarom blijven we ons inzetten om recht te zoeken voor alle gemeenschappen in dit land, zodat we vanuit een gedeeld verleden een gezamenlijke toekomst kunnen bouwen.”
Dit artikel verscheen eerder in het ChristenUnie Magazine