Bijdrage Stieneke van der Graaf aan het plenair debat inzake Wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot vastlegging van het recht op bronbescherming bij vrije nieuwsgaring (bronbescherming in strafzaken)
Bijdrage Stieneke van der Graaf aan een plenair debat met minister Grapperhaus van Justitie en Veiligheid
Kamerstuknr. 34 032
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter, voor het woord. We spreken vandaag over het vastleggen in de wet van het recht op bronbescherming bij vrije nieuwsgaring. Dat is niet zomaar iets. Het wetsvoorstel raakt namelijk aan de grondslagen van onze democratische rechtsstaat. Het vloeit voort uit de vrijheid van meningsuiting. Het recht is belangrijk voor de rol van de pers als waakhond in onze democratie. Het geeft de ruimte om burgers te informeren, ook als het gaat om informatie die autoriteiten liever niet zouden delen, en het biedt bescherming als dat nodig is.
Het recht kennen we al, het bestaat al. We kennen het uit de jurisprudentie van onder andere het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad. De ChristenUnie deelt de visie van het kabinet dat het belangrijk is dat we, uit het oogpunt van rechtszekerheid en rechtsbescherming, dit recht nu ook vastleggen in de wet. We staan in beginsel dan ook positief tegenover dit wetsvoorstel.
Maar bij de keuzes die gemaakt worden in dit wetsvoorstel heeft mijn fractie nog wel een aantal vragen. Het kernpunt voor de afweging in onze fractie is: wie heeft er nou recht op deze bescherming? Want het recht is niet onbegrensd. Het is een bijzondere bescherming, en het moet in de ogen van de ChristenUnie ook bijzonder blijven. Hoe regelen we nu goed dat dit recht er niet is voor iedereen, maar wel voor degenen die het nodig hebben? Het heeft namelijk verstrekkende gevolgen. Het is, zoals eerder is aangehaald, een begrenzing van waarheidsvinding in strafrechtelijk onderzoek. Het geeft de journalist een uitzonderingspositie ten opzichte van andere burgers, die normaal gesproken als getuige in een strafzaak wel zouden moeten spreken.
Met het vastleggen in de wet moeten we het daarom ook hebben over de manier waarop we dit recht kunnen afbakenen. De Raad van State zoekt daarbij aansluiting bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat op zijn beurt weer verwijst naar een formulering uit de aanbeveling van de Raad van Europa uit het jaar 2000. De Raad van State adviseert ons dat vooralsnog een wettelijk recht op de bronbescherming moet worden voorbehouden aan personen die beroepsmatig of regelmatig als journalist informatie verzamelen of verspreiden. De Raad van State zegt ook dat het begrip "journalist", hoewel het nog steeds relatief onbepaald is, wel meer duidelijk biedt dan een definitie waarbij de grenzen nog ruimer worden getrokken, zoals bij het toevoegen van "publicist". Daarnaast zou je het begrip "journalist" ook ruim kunnen hanteren.
Mijn fractie kan deze redenatie van de Raad van State eigenlijk heel goed volgen. Daarom vraag ik de minister: waarom is hier niet direct op aangesloten? Waarom kiest het kabinet voor een nieuw begrip door het toevoegen van de term "publicist" in het kader van nieuwsgaring? En wie moeten we daar dan precies onder verstaan? De Raad van State zegt dat het te onbepaald is. Het is nu voor ons niet duidelijk. Is een brede uitleg van het bestaande begrip "journalist" niet afdoende en beter passend bij de jurisprudentie en andere wetgeving? Dit is voor mijn fractie echt nog een open vraag.
Dat de Raad van Europa geen rekening heeft kunnen houden met de ontwikkeling van sociale media en het internet, en dat zijn aanbeveling daarom niet meer toereikend is, is voor mijn fractie ook te kort door de bocht. De Raad van State heeft immers ook meegewogen dat deelnemers aan het maatschappelijke debat niet meer afhankelijk zijn van de traditionele infrastructuur en organisatie van de media, en gebruikmaken van sociale media. Ik vraag de minister ook om in een reactie daarop te reflecteren.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik probeer wat helderheid te krijgen. Volgens mij worstelen we allemaal met zo'n definitie, maar ik heb het idee dat de fractie van de ChristenUnie die probeert te beperken. Ik vraag me af hoe de fractie dan de bescherming van bronnen ziet voor bijvoorbeeld Human Rights Watch of andere maatschappelijke organisaties die iets belangrijks naar voren brengen en wel degelijk moeten vrezen voor grote repercussies als de bron bekend wordt. Wat voor betekenis moet deze wet voor hen hebben?
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ik begrijp dat u twee vragen heeft. Ik ga even in op de eerste vraag, of wij dit zouden willen beperken. Dat is niet de vraag. Uit de stukken die wij van de Raad van State hebben gekregen en alle onderliggende stukken die we hebben gezien, blijkt dat de Raad van State eigenlijk constateert dat publicisten ook onder het begrip "journalist" vallen, als je dat ruim hanteert. Dus is dat niet afdoende? Dat is de open vraag die ik hier stel. Daarop hoop ik ook een antwoord te krijgen van de minister.
De ChristenUnie is wel terughoudend als het gaat om het verbreden van de doelgroep waarvoor dit verschoningsrecht zou moeten gelden. Daar ben ik heel eerlijk in. Wij zijn daar terughoudend in. Ik heb al aangegeven dat het een bijzonder recht is. Hoe regelen we het nou goed, zodat het niet geldt voor iedereen, maar wel voor de mensen voor wie het nodig is? Dat betekent voor ons dat we terughoudend zijn als het gaat om het uitbreiden van het aantal doelgroepen. We kennen de klassieke geheimhouders, zoals medici en advocaten. Dat zijn klassieke beroepsgroepen voor wie dit geregeld is. Nu gaan we met dit wetsvoorstel vastleggen dat het ook voor journalisten en mogelijk publicisten — daar stellen wij dus nog vragen bij — wordt geregeld. Dat vinden wij al een heel grote toevoeging als het gaat om de beroepsgroepen.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Zit er al niet sowieso een beperking in, in die zin dat het gaat om mensen die iets publiek maken? Dat is in ieder geval het voorstel van GroenLinks. Je kunt ook een aantal andere mogelijkheden overwegen. Je hebt verschillende mogelijkheden om dit te framen, maar het gaat erom dat er informatie komt die van belang is voor het algemeen belang en die publiek gemaakt wordt en dat de onthulling van die bron gevaar kan opleveren voor die bron. Dan is dat toch al een beperking? Niet iedereen maakt de hele tijd zaken publiek die ook echt gevaar opleveren voor een bron. Dan moeten we toch ook niet overdrijven door te zeggen dat dit eigenlijk voor iedereen in Nederland geldt? Het geldt dan toch voor een beperkte groep?
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
U slaat daarbij over dat dit ook nog van toepassing is op nieuwsgaring. Ik stel de vraag open. De ChristenUnie is er terughoudend in om dit nog heel veel breder te brengen. Wij stellen deze vragen nu aan het kabinet.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik heb nog een paar andere punten. In het wetsvoorstel is opgenomen dat de rechter-commissaris bij de beoordeling van het doorbreken van het verschoningsrecht ook contact kan leggen met de beroepsgroep, met een vertegenwoordiger van de beroepsgroep. Hoe ziet de minister dit voor zich als hij de definitie "publicist" in de wet opneemt? Dat vragen wij ons af.
In de schriftelijke ronde heeft de ChristenUnie-fractie vragen gesteld over de mogelijkheid van verzegeling van informatie tijdens de procedure van een gerechtelijke toetsing. Als een bron eenmaal openbaar is, gaat de geest moeilijk terug in de fles. Door het verzegeld opbergen van documenten, terwijl getoetst wordt of een beroep op bronbescherming terecht is, kan ook worden voorkomen dat een bron bekend wordt. Deze mogelijkheid is nu niet specifiek in de wet opgenomen. De ambtsvoorganger van de minister stelde ruim twee jaar geleden in antwoord op onze vragen dat deze praktijk nu al wordt gevolgd bij de inbeslagneming bij de bestaande geheimhouders, zoals advocaten. Er is, zo schreef zijn ambtsvoorganger, geen aanleiding om te verwachten dat dit anders zou gaan bij de voorgestelde categorie personen waar we vandaag over spreken, journalisten en publicisten. De minister zou hier in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering ook nog verder naar kijken. De ChristenUnie vraagt nu wat de status daarvan is. Heeft die bezinning al tot iets geleid? Moeten we daar nog wel op wachten of zouden we dit gewoon op dit moment moeten gaan regelen?
Ik wil de minister ook vragen hoe rekening wordt gehouden met situaties in de praktijk waarin bescherming van de bron wenselijk is, zonder dat hierover van tevoren met de betreffende persoon een expliciete afspraak is gemaakt. Hoe verhoudt de voorgestelde beperking tot personen die bronbescherming als voorwaarde hebben gesteld zich tot de aanbeveling van de Raad van Ministers van de Raad van Europa? Het amendement van de SP en de VVD op dit punt vinden wij dan ook sympathiek. Ik hoor graag de reactie van de minister op dit punt.
Daar wil ik het in de eerste termijn graag bij laten.
Meer informatie: www.tweedekamer.nl
Archief > 2018 > januari
- 30-01-2018 30-01-2018 19:15 - Bijdrage Stieneke van der Graaf aan het plenair debat inzake Wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot vastlegging van het recht op bronbescherming bij vrije nieuwsgaring (bronbescherming in strafzaken)
- 23-01-2018 23-01-2018 00:00 - Bijdrage Stieneke van der Graaf aan het plenair debat over de onafhankelijkheid van het onderzoeksinstituut WODC