Lieve mensen,
Omdat ik vernam dat Jezus het grote gebod uit de Schrift had gehaald, ben ik eens gaan kijken wat zijn Vader daar precies zegt. "Je naaste liefhebben als jezelf" bleek toen wat anders dan wat ik uit mezelf zou doen. Het staat in de kern van de Thora. U kent de tien geboden. Maar als ik Leviticus 18 tot 20 lees ontdek ik dat God daar nog een toelichting op zijn geboden geeft. Daar - en daar alleen - vraagt Hij de Israëlieten om hun naaste lief te hebben als henzelf. Hij zegt het daar twee keer en de eerste keer is nogal apart.
Hoofdstuk 19 heeft vijftien stukjes die telkens eindigen met "Ik ben de Heer". Het gaat dus echt om Hem. Je doet het uit liefde voor Hem. Jezus liet zien dat het liefdevol luisteren naar de Heer en het liefdevol leven met je naaste niet twee zaken zijn, maar één gebod. Jezus blijkt zo de koning van Spreuken 25:2, want daar staat: "eer aan God, omdat Hij dingen verbergt, eer aan de koning, omdat hij dingen doorziet". Jezus is de koning die doorziet dat liefde voor God en liefde voor de naaste één geheel vormen.
Dat die vijftien stukjes uit Leviticus 19 telkens eindigen met "Ik ben de Heer", betekent voor mij ook dat ik zo'n stukje als een geheel zie. Dus als dat stukje dan meldt dat je je naaste lief moet hebben als jezelf; is heel dat stukje relevant voor de naastenliefde. Daar kan ik lezen wat die liefde inhoudt. En zo werd Leviticus 19 vers 18 en 17 voor mij een openbaring.
Het begint begrijpelijk: je moet niet haatdragend zijn. Dan het vervolg: als iemand jou tekort doet, moet je hem daarop aanspreken... De Heer geeft ons dat niet als optie, maar als opdracht. In ons land wordt algemeen erkend dat men mag protesteren. Maar dit stukje uit de Thora gaat eigenlijk over een plicht daartoe. En daarvan zegt de Heer: "doe het, want je moet je naaste liefhebben als jezelf". In vers 17 en 18 staat meer, maar dat een verwijt uitspreken liefde is, was voor mij nogal nieuw. En ook wel schokkend. Want hoe doen we dat dan goed?
Het geheim dat ik hier proef is dat de juiste verstandhouding met die broer of zus begint met het vertrouwen op de Heer. Er staat niet dat we ons gelijk kunnen halen. God belooft niet dat de tegenstander verandert. Hij vraagt ons wel om een begin te maken. Als we gehoorzamen worden we als de weduwe uit de gelijkenis (die over het bidden zonder ophouden, Lucas 18). Zij had een klacht. Ze kreeg geen gehoor. Maar ze blijft vragen om recht, zelfs zozeer dat de rechter denkt dat ze hem nog eens aan zal vliegen. In haar plaats zou hij dat misschien wel gedaan hebben, want hij minnacht het recht, maar zij doet slechts wat dat stukje Thora van ons vraagt. Ze roept ter verantwoording. Jezus meldt dat haar volharding werkt. Als wij zó de ander aanspreken omdat de Heer het zegt, toont dat geloof: we erkennen dat Hij de regie over dat proces in handen heeft. Zo wandelen wij in de hoop dat Hij het overzicht houdt.
Juist in de politiek spreken mensen elkaar vaak aan. Maar dat staat dus niet los van het bidden tot de Heer. Als we zo anderen aanspreken, dan is dat een daad van liefde. We hopen op resultaat, maar niet omdat we tiranniseren. Hetzelfde geldt bij ons gebed. We blijven God vragen om recht, maar zonder dat we het afdwingen. Toch wordt er recht door Hem verschaft, Jezus verzekert ons dat. Hij stelt er wel een vraag bij: zal Hij geloof vinden, bij zijn komst?