…ik wens uit de grond van mijn hart en bid tot God dat ze zullen worden gered Romeinen 10:1
Lieve mensen,
Laten we – met hulp van de Heilige Geest – blijven bidden, vooral als ons iets sterk raakt of erg bezwaard. Ik denk daarbij aan Paulus en de brief aan de Romeinen. Hartstochtelijk bidt hij uit de grond van zijn hart tot God. Paulus wil dat zijn ongelovige volksgenoten gered zullen worden en dat verwacht hij ook. Daarin lijkt hij op Abraham, aan wie was beloofd dat hij de vader van vele volken zou worden. Abraham bleef dat hopen, ook toen hij besefte dat zijn krachten hem hadden verlaten. Abraham was er van overtuigd dat “God bij machte was te doen wat Hij had beloofd” (Rom. 4:21). Die volharding herken ik bij Paulus als hij bidt voor zijn broeders ‘naar het vlees’, voor zijn volksgenoten die niet geloven. Drie keer meldt hij in Romeinen 10 dat de lezer wordt gered als hij Jezus belijdt met zijn mond – Hem aanroept als zijn Heer. Dat is de kern van het geloof, maar van die broeders schrijft hij dat zij dat niet doen. Ze zijn nog niet bereid. Hij citeert Jesaja: “heel de dag heb ik mijn handen uitgestrekt naar mijn ongehoorzaam en opstandig volk” (vs. 21).
Het aparte is dat Paulus weet dat die ongehoorzaamheid een plek heeft in Gods plan. God had het zo laten lopen dat ze gingen doen alsof hun rechtvaardigheid een beloning was en niet Gods geschenk. Paulus citeert: ‘God heeft hun geest verdoofd, hun ogen blind gemaakt en hun oren doof, tot op de dag van vandaag’ (Rom. 11:8). Maar Paulus bidt hartstochtelijk voor hun redding. Net als Abraham blijft Paulus hopen op Gods trouw. In Rom. 11:25b geeft hij een belofte door: “een verharding is voor een deel over Israël gekomen, totdat de volheid der volkeren binnenkomt.” Daarmee laat hij zien dat die ongehoorzaamheid niet totaal is en ooit zal stoppen: “dan zal heel Israël worden gered.” Paulus meldt dat ze in verband met het Evangelie vijanden zijn, maar: “God blijft hen liefhebben … opdat ook zij barmhartigheid zouden ondervinden.” De ongehoorzaamheid heeft een doel: “want God heeft hen allen in ongehoorzaamheid opgesloten om zich over allen te ontfermen” (vers 32). Het brengt Paulus tot aanbidding: “Alles is uit Hem ontstaan, alles is door Hem geschapen, alles heeft in Hem zijn doel. Hem komt de eer toe in eeuwigheid. Amen.”
Romeinen 8 -12 kan ons gebed richten. We belijden God als Vader. We erkennen het lijden. We vinden troost in onze eenheid met Christus. We benoemen de situaties die ons hart bezwaren. Paulus doet dat in Romeinen 9. We mogen erkennen dat mensen Gods tegenstanders werden, maar kunnen met Paulus verwachten dat God die ongehoorzaamheid inzet om zelf barmhartig te zijn. Wat een wonder! Laten wij daarom ook Romeinen 12 doen: ons in dienst van God stellen.