Lieve mensen,
Drie keer noemen de vier evangeliën het grote gebod; bij Matteüs, Marcus en Lucas ieder één keer. Het begint steeds met de vraag “wat is het grootste gebod”, maar telkens net iets anders, net als het antwoord. In Lucas 10 : 26 speelt Jezus de vraag terug: wat lees je zelf? Dat was bij een schrift-geleerde, die kende de wet van Mozes en daaruit geeft hij de twee citaten die samen het grote gebod vormen. God liefhebben boven alles en je naaste als jezelf. Die combinatie kennen we alleen uit gesprekken met Jezus en hier wordt dat door die ander verwoord. Kennelijk ontstond er pas in de ontmoeting met Jezus iets nieuws: bij Hem kwam de samenhang van alle geboden in het licht.
Kijken we in Matteüs 22, dan stellen anderen mensen de vraag en net als bij Lucas doen ze dat omdat ze Jezus op de proef willen stellen. Het was geen open vraag, niet een vraag om zelf verder te komen. Het was een gesloten vraag. Zoiets van: “geef ons het correcte antwoord, anders doen we je wat!”. Hier geeft Jezus het antwoord zelf (vers 37-39) en als ze dan toch om Hem heen staan stelt Hij een tegenvraag: “wat denkt u over de messias?” Hij vraagt zijn tegenstanders naar zijn eigen identiteit: “van wie is de messias de zoon? Zo maakt Jezus van die gelegenheid gebruik om zijn beproevers te laten weten dat de messias Heer is. Hij is Heer! Hij is immers ook de Heer van David? David zegt dat zelf in Psalm 110.
En zo komen we bij het bijzondere in Marcus 12. Ook daar vraagt iemand aan Jezus naar het grote gebod. En ook daar is het antwoord dat je God boven alles (en met alles) lief moet hebben en je naaste als jezelf. Maar het verschil is dat de vraag nu gesteld werd door iemand die echt wat goeds van Jezus verwacht. Hier bij Marcus heeft de vraagsteller gezien dat Jezus zijn tegenstanders goed van repliek heeft gediend. Hij zag Jezus’ bekwaamheid en daarom wilde hij weten wat Jezus over het grote gebod zou zeggen. Het is een open vraag. Dus is het niet vreemd dat in het kortste evangelie het langste antwoord staat (vers 29-31). Bij die open vraag zegt Jezus iets, dat bij de andere twee ontbreekt.
In Marcus begint Jezus met te zeggen waar het gebod vandaan komt: “Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer”. De kracht van dat woord ligt in de verbinding. Het gebod is niet afstandelijk. Het komt niet van een vreemde. Het wordt niet omgeroepen over een anonieme massa. Het is een persoonlijk woord tot het eigen volk. Zij worden erbij geroepen: “Luister”. Aan hen wordt de unieke identiteit van God de Heer bekend gemaakt: Hij is enig. Als ze naar Hem luisteren worden ze verbonden met dé krachtbron van hun bestaan. In die gemeenschap met God kan het volk verstaan wat het grote gebod werkelijk betekent: Hem liefhebben; en ook je naaste, dat spreekt dan vanzelf.
Hier ligt ook de kern van ons gebed. Dat we Hem kennen. Dat we Hem liefhebben. De liefde voor de naaste komt daarin vanzelf mee. Daarom noemen we hen ook in ons gebed. Om die verbondenheid gaat het ook in de gebedsbrieven. Omdat u liefhebt kunnen we u vragen dat u bidt voor het land.